2.1 - Autonome zenuwstelsel Flashcards Preview

1B1 > 2.1 - Autonome zenuwstelsel > Flashcards

Flashcards in 2.1 - Autonome zenuwstelsel Deck (29)
Loading flashcards...
1
Q

sympathicus:

  1. oog, pupil
  2. speekselklieren
  3. hartfrequentie
  4. longen
  5. spijsverteringskanaal
  6. blaas, sfincter
  7. penis
  8. clitoris, labia minora
A
  1. mydriase (verwijding)
  2. secretie (licht)
  3. omhoog
  4. bronchodilatatie
  5. verlaagde mobiliteit
  6. contractie
  7. ejaculatie
  8. niets
2
Q

parasympathicus:

  1. oog, pupil
  2. speekselklieren
  3. hartfrequentie
  4. longen
  5. spijsverteringskanaal
  6. blaas, sfincter
  7. penis
  8. clitoris, labia minora
A
  1. miose (vernauwing)
  2. secretie
  3. omlaag
  4. bronchoconstrictie
  5. verhoogde motiliteit
  6. relaxatie
  7. erectie
  8. erectie/zwellen
3
Q

autonome zenuwstelsel is vooral een afferent/efferent systeem

A

vooral efferent: het voert opdrachten uit van CZS

ook afferent: CZS krijgt info van organen, reist voor langste gedeelte mee met hersenzenuw (nX > nucl TS)

4
Q

centraal netwerk voor vegetatieve functies

A

viscerale sensorische input > nucl. tractus solitarius > respons via (para)sympathisch systeem

5
Q

parasympatische geleiding

A

lang preganglionaire vezel > Ach in ganglion > nicotinereceptor > kort postganglionaire vezel > Ach > muscarinereceptor

6
Q

sympatische geleiding

A

kort preganglionaire vezel > Ach in ganglion > nicotinereceptor > lang postgagnlionaire vezel > noradrenaline > adrenerge receptor

7
Q

sympathische geleiding kliercellen/neuroendocriene cellen

A

preganglionaire vezel > Ach in neuroendocrine cel > nicotinereceptor > (nor)adrenaline aan bloed > ri doeleiwitten > adrenerge receptoren

8
Q

bij welk type neuron kan Ach de belangrijkste neurotransmitter zijn

A

alle 4

9
Q

wat voor receptor is muscarinereceptor

adrenerge receptor

A

allebei GPCR

10
Q

uitzondering zweetklieren

A

sympathisch met postganglionair Ach ipv adrenaline

11
Q

pupilreflex

A

licht in oog > retina > ganglioncellen > thalamus > kern > nucl. edinger westphal vormt preganglionaire vezels die meereizen met nIII > schakelen over van pre naar post in ganglia ciliare > gladde spierweefsel van m. sphincter pupillae samengetrokken > pupil vernauwt

12
Q

accomodatiereflex

A

parasympathicus!

  • convergentie: ogen gaan dichterbij kijken
  • accommodatie via m. ciliaris: lens wordt boller
  • pupilvernauwing/miose via m. sphincter pupillae
13
Q

welke spier pupilverwijding

A

m. dilatator pupillae

14
Q

co-transmissie

wat en waarom

A

cel kan meerdere neurotransmitters maken

  • verschillende boodschappen
  • boodschappen moeten over lange tijdsperiode werken
15
Q

varicositeit van sympathische axon (spier)

A
  • ATP in clear vesicles: ATP aan purinerge receptor > influx Na > de polarisatie > spanningsafh. calciumkanalen open > Ca naar binnen > snelle contractie (1e fase)
  • noradrenaline in clear vesicles: aan adrenerge receptor alpha 1 > fosfolipase C zorgt voor hydrolyse van PIP2 > IP3 (second messenger) komt vrij > bindt aan IP3 receptor (= Ca kanaal) in SR > Ca uit SR in cytosol > 2e contractiefase
  • neuropeptide Y in dense-core vesicles aan Y1 receptor > langzame verhoging Ca
16
Q

varicositeit van parasympathische axon (spier)

A

Ach

  • direct effect: Ca omhoog > NOS maakt neurotransmitter NO (g) > diffundeert naar gladde spiercel > GC zet GTP om in cGMP > relaxatie
  • indirect effect: Ach aan M3 receptor > Gq geactiveerd > IP3 > Ca omhoog > NOS geactiveerd > maakt NO > via endotheelcel diffusie naar gladde spiercel
  • vasoactive intestinal peptide VIP afgegeven > VIP receptor > Ca omlaag > relaxatie
17
Q

parasympatische innervatie hart

A

nX > pacemakers

18
Q

sympathische innervatie hart

A

preganglionaire vezels uit thoracale ruggenmerg > schakelen over in grensstreng > pacemakers en spierweefsel

19
Q

plexus van hart

A

mix van sympathische en vagus zenuwen die het hart innerveren

20
Q

parasympatische effecten op de SA-knoop

A

Activatie muscarinereceptoren:

  • remmen If: minder Na ionen naar binnen > diastolische depolarisatiefase duurt langer
  • K kanalen geactiveerd > depolarisatiefase verloopt grondiger > Vm komt dichterbij evenwichtspotentiaal K > langere weg afleggen om drempel te bereiken
  • remmen Ca kanalen > duurt langer om voldoende Ca kanalen te openen om depolarisatie mogelijk te maken
21
Q

sympathische effecten op de SA-knoop

A

Activatie beta1-adrenerge receptoren:

  • stimuleert If: meer Na naar binnen > drempelwaarde sneller bereikt
  • stimuleert Ca kanalen > eerder drempelwaarde bereikt om actiepotentiaal op te wekken
22
Q

Ca in cytosol: verschil hartspiercel en skeletspiercel

A

directe stroom van Ca door L-type Ca kanalen is belangrijk in hartspier > bindt aan reanodinereceptor > CICR > reanodinereceptoren open > Ca uit SR in cytosol > troponineshit
directe koppeling tussen Ca kanalen en reanodinereceptor is veel minder belangrijk in hartspiercellen

23
Q

hoe wordt Ca de cel uit gepompt

waar zijn deze pompen belangrijk voor

A
  • NCX en Ca ATPase

- bepalen duur van contractie

24
Q

effecten sympaticus op myocard

A
beta1 adrenerge receptor > activering alpha s > stimuleert adenylylcyclase > cAMP omhoog > PKA omhoog 
- Ca kanalen gaan beter werken
- reanodinereceptoreng beter werken
- Ca pompen beter werken
> meer kracht bij contractie
25
Q

sensoren van cardiovasculaire systeem

A
  • baroreceptoren (hoge drukken meten) in a. carotis communis (sinus carotis) en aorta - snelle invloed op hartslag en vaatweerstand
  • volumereceptoren (lage drukken meten) in atrien v. cava: lange termijn invloed op circulerend volume (o.a. via de nier - urineproductie)
26
Q

baroreceptoren

  • welke twee plekken
  • welke van de twee is gevoeliger
  • effecten hart
  • effecten bloedvaten
A
  1. sinus carotis: vrije rekkingsgevoelige zenuwuiteinden > meten rekkingsgraad vaatwand > verhoogd > rekkingsgevoelige receptoren open > actiepotentialen via nIX > NTS
  2. aortaboog: nX > NTS
    sensoren sinus caroticus gevoeliger
    - effecten hart: parasympaticus - vanaf NTS stimulerend interneuron naar preganglionaire vezels > via postganglionaire vezels hart rustig maken
    sympaticus - vanaf NTS remmen interneuron > schakelt over in thoracale ruggenmerg > preganglionair > postganglionair > sympaticus wordt geremd
    - effecten vaten:
    sympaticus geremd > vasodilatatie > perifere weerstand omlaag
27
Q

volumereceptoren / lagedrukreceptoren

  • welke twee plekken
  • hoe werkt het
  • maat voor …
A

atria - A vezels:
meten contractie atria en vuren actiepotentialen, meten lage drukken
v. cava - B vezels
volume/centrale veneuze druk omhoog > langzaam steeds meer vuren > nX > hogere hartfrequentie en vasodilatatie NIERarteriën (urineproductie omhoog > totale hvh circulerende volume omlaag), maat voor hvh volume in vaatstelsel

28
Q

symptomen dysautonomie

A

(neuronen AZS aangedaan)
incontinentie: geen controle over blaas
orthostatische hypotensie: bloeddruk daalt tot lage waarde als je overeind komt (baroreceptoren meten eig dat druk afneemt > hartpresentatie aanpassen)
impotentie (erectie)
verlies van transpiratievermogen
bewegingsstoornissen: dysfunctie cerebellum

29
Q

symptomen vergiftiging cholinesteraseremmers

oplossing

A
versterking Ach en dus parasympaticus (en zweten)
DUMBELS
diarree: verhoogde motiliteit
urineren
miose pupil
bronchorreu (overmatige slijmproductie) en bronchospasme 
emesis (braken door motiliteit)
lacrimatie 
salivatie en secretie
muscarine antagonist geven