2.2 - Receptorfarmacologie Flashcards Preview

1B1 > 2.2 - Receptorfarmacologie > Flashcards

Flashcards in 2.2 - Receptorfarmacologie Deck (12)
Loading flashcards...
1
Q

2 manieren waarop geneesmiddelen werken

A
  • receptorstimulatie: agonisten

- receptorblokkade: antagonisten

2
Q

receptorstimulatie en receptorblokkade

A
  • agonist bindt aan receptor > effect

- antagonist bindt aan receptor (door affiniteit) > agonisten kunnen niet meer op receptor binden > geen effect

3
Q

wat is er bijzonder aan antagonist

A

agonist kan aan meerdere soorten receptoren binden

4
Q

meeste receptoren zijn …

andere receptoren zijn …

A
  • G-eiwit gekoppelde receptoren met 7 transmembraangebieden: agonist bindt > conformatieverandering > G-eiwit kan binden [msec]
  • ionkanalen, bestaan uit verschillende subunits: agonist bindt > conformatieverandering > ionkanaal permeabel [sec]
  • kinase-gekoppelde receptoren: via fosforylatie van eiwitten [min]
  • gentranscriptiereceptoren: nucleaire receptoren, via eiwitsynthese [hr]
5
Q
stof D
bij 50% receptorbezetting geldt...
affiniteit = 
KD agonist =
KD antagonist =
A

KD = [D]
-log [D]
KA
KB

6
Q

volle en partiële agonist

hoe ziet grafiek (bezetting, effect) eruit?

A
  • maximaal effect op een punt waarbij nog niet alle receptoren bezet zijn
    grafiek degressief stijgend en al voor maximale bezetting bereikt het 100%
  • alle receptoren bezet, maar maximale effect is nog steeds niet bereikt
    grafiek normaal stijgend en bereikt 100% niet bij maximale bezetting
7
Q

receptor uit zichzelf actief: welke agonist hoort hierbij

A

inverse agonist: bindt aan receptor en zorgt dat de eigen activiteit geremd wordt

8
Q

effectiviteit

potentie

A
  • hoe hoog de curve komt = Emax = maximale effect

- of curve verder naar links of rechts ligt = pEC50 = - log EC50 (of pD2)

9
Q

typen antagonisme

A
  • chemisch: ene stof neutraliseert werking andere stof
  • farmacokinetisch: stof die afbraak van andere stof versnelt
  • receptorblokkade
  • niet competitief
  • fysiologisch: 2 stoffen die via eigen receptor tegengesteld effect geven
10
Q

reversibel
irreversibel
competitief

A
  • antagonist kan binden en weer los
  • antagonist kan binden niet meer los
  • antagonist competitie met agonist om zelfde bindingsplaats
11
Q

grafiek reversibel competitief antagonisme

A

horizontaal parallel

12
Q

grafiek irreversibel competitief antagonisme

A

begint op zelfde punt, daarna verticaal parallel per tijd