2e SO lj2 p1 Flashcards
WL A +B Schreibecke E Plauderecke C Grammatik C +E (161 cards)
1
Q
het bezoek
A
der Besuch
2
Q
de broer
A
der Bruder
3
Q
de verjaardag
A
der Geburtstag
4
Q
de opa
A
der Opa
5
Q
de vader
A
der Vater
6
Q
de uitnodiging
A
die Einladung
7
Q
de moeder
A
die Mutter
8
Q
de oma
A
die Oma
9
Q
de zus
A
die Schwester
10
Q
de verrassing
A
die Überraschung
11
Q
het enig kind
A
das Einzelkind
12
Q
het kleinkind
A
das Enkelkind
13
Q
het feest
A
das Fest
14
Q
het cadeau
A
das Geschenk
15
Q
de grootouders
A
die Großeltern
16
Q
krijgen
A
bekommen
17
Q
bezoeken
A
besuchen
18
Q
uitnodigen
A
einladen
19
Q
vieren
A
feiern
20
Q
jarig zijn
A
Geburtstag haben
21
Q
gezellig
A
gemütlich
22
Q
feliciteren
A
gratulieren
23
Q
(cadeau) geven
A
schenken
24
Q
wensen
A
wünschen
25
januari
der Januar
26
februari
der Februar
27
maart
der März
28
april
der April
29
mei
der Mai
30
juli
der Juli
31
juni
der Juni
32
augustus
der August
33
september
der September
34
oktober
der Oktober
35
november
der November
36
december
der Dezember
37
de maand
der Monat
38
de lente
der Frühling
39
de zomer
der Sommer
40
de herfst
der Herbst
41
de winter
Der winter
42
kerstavond
der Heiligabend
43
de kerstboom
der Weihnachtsbaum
44
het vuur
das Feuer
45
het vuurwerk
das Feuerwerk
46
het jaar
das Jahr
47
pasen
Ostern
48
kerstmis
Weihnachten
49
heb je veel familie?
hast du viele Verwandte?
50
heb je broers of zussen?
Hast du Geschwister?
51
wie is dat?
wer is das?
52
hoe heet ze
wie heißt sie
53
hoe heet jouw vriendin
wie heißt deine freundin
54
hoe oud is zij
wie alt ist sie
55
hoe oud is je broer
wie alt ist deine Bruder
56
ik heb drie nichten/ een oom en een tante
ik habe drei Cousinen/ einen Onkel und einen Tante
57
nee, ik heb geen broers en zussen
nein, ich habe keine Geschwister.
58
ja ik heb 2 zussen
ja ich habe zwei Schwestern
59
dat is mijn Opa/ beste vriend
Das ist mein Opa/ meine beste Freund
60
zij/ mijn vriendin heet Katja
Sie/ Meine Freundin heißt Katja
61
Hij / Mijn broer is 14 jaar oud
Er/ Mein Bruder ist vierzehn Jahre alt.
62
ik nodig jouw van harte uit voor mijn feest/ mijn verjaardag
Ich lade dich herzlich zu meiner Party/ meinem Geburtstag ein
63
het feest is op zaterdag/ vrijdag 19 januari
Die Party ist am Samstag / Freitag, dem 19. Januar
64
we fieren het feest bij mij thuis / in het clubhuis
Wir feieren das Fest bei mir zu Haus / im Vereinshaus
65
het feest begint om 20.00 uur
die Party fängt um 20.00 Uhr an.
66
ik zou het leuk vinden als jij er bent
Ich freue mich, wenn du dabei bist
67
Laat even weten of je kunt komen
Gib bitte Bescheid, ob du kommen kannst
68
mannelijk lidwoord
der
69
vrouwelijk lidwoord
die
70
onzijdig lidwoord
das
71
meervoud lidwoord
die
72
wat voor lidwoord hebben personen en dieren?
der
mannelijk
73
wat voor lidwoord hebben woorden die op e eindigen?
die
vrouwelijk
74
wat voor lidwoord hebben worden die op schaft en heit eindigen
die
vrouwelijk
75
wat voor lidwoord hebben woorden die op keit en ung
die
vrouwelijk
76
wat voor lidwoord hebben woorden die in het nederlands het lidwoord het hebben
die
onzijdig
77
wat voor lidwoord hebben verkleinwoorden
die
onzijdig
78
eerste
erste
79
tweede
zweite
80
derde
dritte
81
vierde
vierte
82
vijfde
fünfte
83
sevenste
siebte
84
negenste
neunte
85
achtste
achte
86
dertiende
dreizigte
87
seventienste
siebzehnte
88
zestiende
sechzehnte
89
twintigste
zwanzigste
90
achtentwintigste
achtundzwanzigste
91
de jongen
der Junge
92
de sneeuw
der Schnee
93
het (goede) humeur
die (gute) Laune
94
het feest
die Feier
95
de aflevering
die Folge
96
de uitzending
die Sendung
97
het meisje
das Mädchen
98
het onderwerp
das Thema
99
vrolijk
frölich
100
gelukkig
glücklich
101
lachen
lachen
102
luid-zacht
laut-leise
103
meebrengen
mitbrengen
104
versieren
schmücken
105
zich verheugen met
sich freuen auf
106
blij zijn met
sich freuen über
107
oud en nieuw
jaarwisseling
Silvester
108
zingen
singen
109
dansen
tanzen
110
omdat
weil
111
weer
wieder
112
samen
zusammen
113
de neef (kind van oom/tante)
die Cousin
114
de feestdag
der Feiertag
115
de man
der Mann
116
de neef (zoon van broer of zus)
der Neffe
117
de oom
der Onkel
118
de nicht (kind van oom/tante)
die Cousine
119
de vrouw
die Frau
120
de bruiloft
die Hochzeit
121
de nicht (kind van broer of zus)
die Nichte
122
de tante
die tante
123
de week
die Woche
124
de baby
das Baby
125
de familie
die Verwandten
126
snel/binnenkort
bald
127
vrij
frei
128
gescheiden
geschieden
129
altijd-nooit
immer-nie
130
carnaval
Karneval
131
soms
manchmal
132
Pinksteren
Pfingsten
133
zich verkleden
sich verkleiden
134
vertalen
übersetzen
135
getrouwd
verheitatet
136
thuis
zu hause
137
ik heb een grote/gekke familie
ich habe eine große/verrükte Familie
138
ik woon bij mijn moeder/mijn vader
ich lebe bei meiner Mutter/ meinem Vater
139
ik ben de jongste/ de oudste
ich bin die Jüngste/ die Älteste
140
mijn broer is sportief/ irritant
Mein Bruder is sportlich/ nervig
141
met mijn zus ga ik graag shoppen/ naar de bioscoop
mit meiner schwester gehe ich gerne einkaufen/ ins Kino
142
mijn grootouders komen vaak op bezoek
Meine Großeltern kommen oft au Besuch
143
gefeliciteerd met je verjaardag
Herzlichen Glückwunsch zum Geburtstag
144
dank je wel!
Danke shön!
145
wat wil je graag voor je verjaardag/met kerst hebben
Was wünscht du dir zum Geburtstag / zu Weihnachten
146
ik wil graag geld / een nieuwe telefoonhoesje
Ich wünsche mir Geld/ eine Handyhülle
147
ik geef volgende week/ vrijdagavond een feestje, kom je ook?
Ich gebe nächste Woche / am Freitagabend eine Party, kommst du auch?
148
ja ik kom graag
Ja, ich komme gerne
149
Nee, want dan zijn we bij mij oma/ er niet
Nein, denn da sind wir bei meiner Oma/ nicht da
150
met wie vier je oud en nieuw/ pasen
wit wem feierst du Silvester/ Ostern?
151
ik vier het met mijn buren/ mijn familie
ich feiere mit meinem Nachbarn / meiner Familie
152
wat heb je voor je verjaardag/sinterklaas gekregen?
was hast du zum Geburtstag/ zum Nikolaus bekommen
153
van mijn ouders heb ik een laptop/ een cadeaubon gekregen
von meinem Eltern habe ich einen Laptop/ einen Gutschein bekommen
154
wat vind je leuk aan kerst/ carnaval
was magst du an Weihnachten/ Karneval?
155
ik houd van de gezelligheid/ de kostuums
ich liebe die Gemütlichkeit/ die Kostüme.
156
ww op er
ich wohn
ich wohne
157
ww op er
du wohn
du wohnst
158
ww op er
er sie es wohn
er sie es wohnt
159
ww op er
wir wohn
wir wohnen
160
ww op er
ihr wohn
ihr wohnt
161
ww op er
sie Sie wohn
sie Sie wohnen
