3.5 - Regulatie perifere circulatie Flashcards Preview

1B1 > 3.5 - Regulatie perifere circulatie > Flashcards

Flashcards in 3.5 - Regulatie perifere circulatie Deck (32)
Loading flashcards...
1
Q

pericyten

A

rondom capillairen
in hart, hersenen, grotere vaten
van belang voor herstel en angiogenese
soms ook van belang voor constrictie

2
Q

rust: meeste bloed richting…

inspanning

A
  • maag-darmstelsel, nieren

- spieren, hart, hersenen

3
Q

plassen na hart sporten

A

moeilijk, want doorbloeding nier was laag

4
Q

bloedstroom naar capillair bed wordt gereguleerd op niveau van …

A

arteriolen
sphincters
capillairen (?)

5
Q

bij samentrekken pericyten is er sprake van

A

soort peristaltiek:

allemaal met elkaar verbonden, als 1 samentrekt ander ook

6
Q

2 systemen regulatie bloedflow per orgaan

A
- neuraal (sympaticus)
adrenerge regulatie 
- lokale factoren
rek
behoefte (pH, pCO2)
flow
7
Q
activatie sympaticus 
- arterien
- arteriolen
- venen
vasoconstrictie/dilatatie en gevolg daarvan
A
  • vasoconstrictie / perifere weerstand ^
  • vasoconstrictie / perifere weerstand ^^
  • venoconstrictie / veneuze return
8
Q

wat voor soort vaten

  • arterien
  • arteriolen
  • venen
A
  • geleidingsvaten
  • weerstandsvaten
  • capaciteitsvaten
9
Q

vasoconstrictie/dilatatie

  • alpha 1
  • alpha 2
  • beta 1
  • beta 2
A
  • constrictie
  • constrictie
  • niets, alleen hart
  • dilatatie
10
Q

belangrijkste respons

  • arterien
  • kleine arterien
  • arteriolen
  • kleine arteriolen
A
  • flow-gemedieerde dilatatie: meer bloedstroom > gaat open staan (endotheel belangrijk
  • sympaticus: constrictie
  • myogene constrictie: trekken aan bloedvat > bloed trekt terug
  • metabole dilatatie: voelen pO2, pH, pCO2, lactaat > meer of minder bloed
11
Q

relatie perfusiedruk en

bloedstroom

A
  • lage perfusiedruk = lage bloedstroom

- bloedstroom groot genoeg > autoregulatie: bloedstroom wordt gelijk gehouden in grote druk door constrictie

12
Q

gevolgen van bloedvatstenose

A

drukverval > arteriole gaat achter stenose open staan > niet teveel verlies aan bloeddoorstroming
ernstige stenose > veel drukverval > arteriolen verder open > kunnen niet verder open > chronische dilatatie > niet verder dilateren bij meer O2 behoefte

13
Q

wanneer de vasodilatatiecapaciteit maximaal benut is, kan de bloedflow in rust nog wel voldoende zijn, maar …

A

niet tijdens inspanning > ischemie > disbalans vraag en aanbod
(bijv. pijn borst-hart en benen)

14
Q

flow reserve

  • wat is het
  • uitgedrukt in
A
  • autoregulerende capaciteit tot vasodilatatie van de arteriolen in respons op toename O2 behoefte of op farmaca
  • verhouding maximale flow / flow in rust
15
Q

stoffen die zorgen voor

  • dilatatie
  • constrictie
A
  • NO, EDHF, PGI2

- ET, EDCF1, EDCF2

16
Q

structuur gladde spier

A

myofilamenten kriskras, dense bodies, aan elkaar dmv desmosomen

17
Q

contractie gladde spiercel

A

Ca in cel en Ca uit SR > concentratie Ca omhoog > Ca bindt aan calmoduline > activeert MLCK > MLCK fosforyleert
myosinekopjes en laat myosine ATPase activiteit toenemen > cross bridge cycling myosine langs actine > contractie

18
Q

gladde spiercel: waar komt Ca vandaan?

hoe wordt Ca verwijderd

A
  1. receptoractivatie > Ca naar binnen (NA)
  2. depolarisatie > Ca naar binnen (rek > K kanaal dicht > depolarisatie)
  3. Ca uit SR door receptoractivatie (NA)
  4. SERCA haalt Ca terug het SR in
19
Q

waardoor geen fatigue bij contractie gladde spier

A

myosine ATPase lagere activiteit dan dwars en hart

actine-myosine lang gekoppeld > weinig ATP verbruik

20
Q

directe contractie gladde spiercel door

hoe

A
  • sympatische (alpha adrenerge) stimulatie
  • rek: K kanaal dicht > depolarisatie
  • angiotensine II
  • ADP; tromboxaan (geactiveerde bloedplaatjes)

via receptor of depolarisatie

21
Q

directe relaxatie gladde spiercel door

hoe

A
  • metabool effect (lage O2, lage pH, hoge pCO2, hoge lactaat, hoge adenosine)
  • ANP: via stretch atria > meer Na kwijt en relaxatie > bloedvolume daalt
22
Q

relaxatie gladde spiercel vanuit endotheel

A
  • EDHF: K kanalen

- ANP, NO > cGMP

23
Q

wat doen cAMP en cGMP naast verlagen concentratie Ca

A

verminderen gevoeligheid Ca:

zorgen dat MLC-p wordt gedefosforyleerd

24
Q

indirecte werking via endotheel: relaxatie door

A

afgifte NO, prostacycline, EDHF

door Ach, bradykinine, shear stress

25
Q

indirecte werking via endotheel: contractie door

A

afgifte endotheline

door angiotensine II, vasopressine (ADH)

26
Q

risicofactoren endotheeldisfunctie

A
  • diabetes mellitus
  • hypercholesterolemie
  • hypertensie
  • atherosclerose
  • roken
27
Q

in welke organen nauwelijks effect van sympaticus op bloedstroom

A

hart en hersenen

28
Q

welk effect heeft sympaticus op bloedstroom naar huid

A

verlaagde bloedstroom

om warmte te verliezen worden zweetklieren geactiveerdedoor de sympaticus

29
Q

waardoor komt er meer bloed naar actieve spieren

A

metabool mechanisme

30
Q

bij stenose van …% van totale diameter

  • bij inspanning problemen met O2 behoefte
  • bij rust problemen met O2 behoefte
A
  • 75%

- 90%

31
Q

vanaf stenose van …% wordt flow reserve verminderd

A

50%

32
Q

contractie door troponine speelt een rol bij … spieren

A

hart en skelet, glad niet