`4. H2 Hersenen Flashcards

1
Q

bewegingscentra

A

hersencentra waarin impulsen ontstaan die bewuste bewegingen veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

gevoelscentra

A

hersencentra waarin impulsen worden ontvangen die afkomstig zijn van zintuigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bewustzijndeveranderende middelen

A

middelen die waarneming verstoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

grote hersenen

A

verwerkt impulsen van zintuigen en stuurt impulsen van bewuste bewegingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hersencentra

A

delen van de hersenen met een bepaalde functie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

dopamine

A

stofje dat in de hersenen word gemaakt wat je een goed gevoel geeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

drugs

A

stoffen die de werking van het centrale zenuwstelsel beinvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

geestelijke afhankelijkheid

A

verslaving waarbij je het gevoel hebt dat je niet zonder een middel kan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hersenstam

A

geleidt door impulsen o.a. het ruggenmerg naar de hersenen en omgekeerd, stuurt belangrijke levens functies aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

kleine hersenen

A

orgaan dat zorgt voor de coordinatie van alle bewegingen in je lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

tolerantie

A

dat je steeds meer van een middel nodig hebt om hetzelfde effect te krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

lichamelijke afhankelijk

A

verslaving waarbij je ontwenningsverschijnselen krijgt wanneer je stopt met het middel gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

verdovende middelen

A

middelen die je een ontspannen rustig, blij gevoel geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

reactievermogen

A

de snelheid waarop je iets kunt reageren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verslaving

A

wanneer je afhankelijk bent van een middel en niet meer zonder kunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

stimulerende middelen

A

middelen die je een gevoel geven van meer energie en zelfvertrouwen geven

17
Q

waarnemingsvermogen

A

vermogen om prikkels uit de omgeving (via zintuigen) in de hersenen waar te nemen.