5 - Weer Flashcards

1
Q

Atmosfeer

A

dampkring) = Luchtlaag van 70km dik, blijft door zwaartekracht om de aarde >hierdoor is leven mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Atmosfeer bestaat uit (van buiten naar binnen)

A

Exosfeer > Thermosfeer >Mesosfeer > Stratosfeer > Troposfeer

ExTra MaST

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Weer

A

Veranderingen op dagelijkse basis binen atmosfeer (met name troposfeer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Temperatuur = = temperatuursfactoren:

A
schuine stand aarde 
breedteligging  
 type aardoppervlak(water/land) 
 warmtetransport
 relief 
hoogetligging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Zon boven noordelijke helft(noorderbreedte) of zuidelijkee helft (zuiderbreedte)

A

Zomer in dat gebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Breedte ligging(temperatuur)

A

hoe hoger hoe schuiner > stralen moeten verder reizen / groter oppervlakte verwarmt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Type oppervlakte(Temperatuur)

A

water (slome opwarming/afkoeling) of land (snelle opwarming/afkoeling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Warmte transport

A

Warmte wordt door wind en water over wereld vespreid, vooral windrichting is van invloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Aflandige wind

A

Land > zee : temperatuur van water voert naar land, het is daar warmer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Aanlandige wind

A

Zee > land: door wind heeft zee geen verkoelende invloed en is temperatuur hoger. in de winter is het juist kouder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zeestomen(driften) (temperatuur):

A

ontstaat doordat wind over zee waait, luchtstroom is vrij constant op aarde dus zeestroom ook. zee bij evenaar krijg warmte en stroming transporteert dit weer > de warmte geeft de energie onderweg af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Reliëf(Temperatuur)

A

bergen houden wind tegen, ook is de ene kant van de berg(schaduwkant) kouder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoogteligging(Temperatuur)

A

hoe hoger > hoe lager temperatuur : omdat zon aardopppervlakte verwarmt, die geeft weer warmte af aan de lucht: hoe verder weg van oppervlak > hoe kouder, boomgrens/sneeuwgrens i.v.m. de kou op hoogte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Neerslag (Process)

A

in de atmosfeer zit (vooral)water(damp) (gas/vloeibaar/vast).hoeveelheid waterdamp wordt uitgedrukt in luchtvochtigheidspercentage. bij een bepaalde temperatuur kan een maximum(100%) zitten = verzadigde lucht (hoge temperatuur = sneller verzadigd) > gevolg is condensatie > druppels botsen tot zij dusdanig groot worden en vallen > neerslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Stijgingsneerslag

A

warme lucht stijgt en neemt condensatie mee > hoog is het koud > dus condensatie > stijgingsneerslag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Stuwingsneerslag

A

Lucht wordt tegen berg(of duin kan ook, maar dan is de neerslag pas enkele 100m vererop) opgeblazen > stijging van lucht > afkoeling > neerslag aan de loefzijde(regenzijde), de andere kant (lijzijde) blijft droog (regenschaduw)

17
Q

Frontale neerslag:

A

Als twee luchtsoorten elkaar ontmoeten > koude lucht blijft onder de warme lucht > gaat gedwongen omhoog > condensatie > neerslag.

18
Q

Warmte front

A

Warme lucht ontmoet koude lucht, gaat langzaam omhoog i.v.m. vrijving > veel wolken en langer (minder harde) regen

19
Q

Koufront

A

Relatief koude lucht verdringt warme lucht >process gaat sneller > warme lucht gaat abrupt omhoog en er vormen stapelwolken met harde neerslag

20
Q

Aflandinge wind en neerslag:

A

Is droog omdat deze van over land komt (zomers warmer en winters kouder)

21
Q

Aanlandige wind en neerslag

A

Komt van zee en is vochtig > zomers minder warm en winters minder koud

22
Q

Luchtdruk/wind

A

lucht beweegt van hoge luchtdruk(hectopascal) naar lage luchtdruk > gevolg is wind > meten met een barometer > aanduiden op een kaart met verbindingslijnen(isobaren) -

23
Q

Minimum (luchtdruk)

A

Lage luchtdruk/tekort aan lucht door uitzetting van warme lucht welke opstijgt, de plek waar de lucht weg gaat ontstaat lage luchtdruk. Er komt luchtstroom op gang hiernaartoe(convergentie genoemd) - veelal bij evenaar

24
Q

Maximum (luchtdruk)

A

als de grond koelt, daalt de temperatuur, de lucht wordt zwaarder en daalt> er is teveel aan lucht > hoge luchtdruk (hoger dan 1015 hPa) gaat naar lage drukgebied(divergentie genoemd) - veelal rond keerkring

25
Q

Atmosferische circulatie

A

geheel van luchtverplaatsing

26
Q

Buys ballot / windrichting

A

afbuiging Noordelijkhalfrond > rechts | afbuiging zuiderlijk halfrond > Links | komt door draaiing van de aarde

27
Q

Windkracht

A

Afhankelijk van afstand tussen de isobaren en het verschil in luchtdruk

28
Q

Kleine afstand isobaren en/of groter verschil in luchtdruk zorgt voor

A

meer wind

29
Q

Windkracht meten middels

A

schaal van Beaufort (0-12)

30
Q

Oceanische circulatie:

A

Zuid amerika > West Afrika> Caribean > Europa >Caribean > Zuid amerika > Zuid afrika > Thailand(Warm) > Madagaskar > Australië > Zuid amerika & ook omhoog naar Noord Amerika

31
Q

Köppensysteem

A

indeling vanklimaat op basis van verspreiding van de natuurlijke vegetatie(geheel van planten) in een gebied > uit het onderzoek blijkt dat temperatuur en enerslag goed overeenkomt met grenzen van vegetatietypes