abbauen - ankurbeln Flashcards
(33 cards)
1
Q
abbauen
A
verminderen
2
Q
(ab)fordern
A
eisen
3
Q
die Abgase
A
uitlaatgassen
4
Q
der Abgeordnete
A
afgevaardigde
5
Q
Abhilfe schaffen
A
uitkomst bieden
6
Q
das Abkommen
A
overeenkomst
7
Q
ablehnen
A
afwijzen
8
Q
abrüsten (Abrüstung)
A
ontwapenen
9
Q
der Absatz
A
alinea; hak
10
Q
absichtlich
A
met opzet
11
Q
abstimmen
A
stemmen
12
Q
ahnden
A
(be)straffen
13
Q
ähnlich
A
lijkend op
14
Q
ahnungslos
A
niets vermoedend
15
Q
allemal
A
in ieder geval; telkens
16
Q
allenfalls
A
hoogstens
17
Q
allenthalben
A
overal
18
Q
allerdings
A
echter, evenwel; zeker
19
Q
allmählich
A
langzamerhand
20
Q
alltäglich
A
dagelijks
21
Q
also
A
dus
22
Q
altertümlich
A
ouderwets
23
Q
anerkennen (Anerkennung)
A
waarderen
24
Q
anfällig
A
gevoelig, vatbaar
25
die Anforderung
eis
26
das Anführungszeichen
aanhalingsteken
27
angeblich
zogenaamd, naar men zegt
28
angemessen
geschikt, passend
29
angesichts
met het oog op
30
der Angestellte
employé
31
angezeigt sein
raadzaam zijn
32
angreifen (Angriff)
aanvallen
33
ankurbeln
op gang brengen
