Bewegen / movimento Flashcards
(239 cards)
Chinarsi
Bukken
muovere, far muovere, muoversi
bewegen
Beweging
Fatica sprecata
Verspilde moeite
Verspillen
il movimento
de beweging
Lo sforzo
Faticoso
Senza sforzo
De moeite
Inspanning
Moeiteloos
cambiare
van plaats veranderen
Inciampare
Rotolare, ruzzolare
Struikelen
Rollen (van de trap)
con questo movimento mi fa male il braccio
bij deze beweging doet mijn arm pijn
Per strada verso
Onderweg naar
al minimo movimento
bij de minste beweging
Camminare in punta di piedi
Op zijn teentjes lopen
il gesto
het gebaar
Scendere giu’ da (un fiume…)
Avvicinarsi
Allontanarsi
Afkomen
Afkomen op
Afkomen van
chiamare con un gesto
wenken
Andare avanti e indietro
Heen en weer lopen.
Ijsberen.
mimare
uitbeelden
Avvicinarsi , farsi vedere
Komen aangelopen
Jips moeder komt aangelopen.
svolgere, compiere qualcosa
iets verrichten
Direzione Opposta
Tegenovergestelde richting
fare
doen
Riscaldare i muscoli
Zich opwarmen
la azione
de daad
Reggersi in piedi
Alzarsi in piedi
Overeind blijven
Overeind komen
tu sei responsabile delle tue azioni
je bent verantwoordelijk voor je eigen daden