biologie Flashcards

(37 cards)

1
Q

Geef de 4 belangrijke kenmerken van planten.

A
  1. Planten zijn altijd meercellig
  2. Planten zijn altijd eukaryoot
  3. Planten zijn autotroof
  4. De cellen hebben een duidelijke celwand en hebben een grote centrale vacuole
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Op basis van welke 4 classificatiecriteria kan je plantensoorten opdelen?

A
  1. Aanwezigheid van vaatbundels?
  2. Zaad- of sporenvorming?
  3. Kegels of vruchten?
  4. Aantal zaadlobben?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de 4 basiskenmerken van dieren?

A
  1. Altijd meercellig
  2. Eukaryoot
  3. Heterotroof
  4. Ingewikkelde lichaamsstructuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de 6 criteria voor een vergelijkend onderzoek van de dierenstammen?

A
  1. Lichaamssymmetrie
  2. Darmzak of doorlopend darmkanaal?
  3. Segmentatie
  4. Gelede aanhangsels
  5. Skelet
  6. Aanwezigheid chorda?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de 9 dierenstammen?

A
  1. Weekdieren
  2. Stekelhuidigen
  3. Platwormen
  4. Rondwormen
  5. Ringwormen
  6. Chordadieren
  7. Sponzen
  8. Geleedpotigen
  9. Neteldieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de kenmerken van de chordadieren?

A
  1. Aanwezigheid van een chorda
  2. Aanwezigheid van kieuwzakjes
  3. De aanleg van gesegmenteerde staart
  4. Aanwezigheid van een zenuwstreng
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het belang van voortplanting?

A

Om de soort in stand te houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de voordelen van vegetatieve voortplanting?

A

Het is zeer snel en kost niet veel energie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de nadelen van vegetatieve voortplanting?

A

Het is kloonvormig, ze zijn genetisch identiek en volkomen gelijk, het nadeel hieraan is dat als er een ziekte uitbreekt zullen alle individuen die erna komen dit ook hebben. Er is dus geen genetische diversiteit en dit maakt een soort zwak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat bestaat er niet bij vegetatieve voortplanting?

A

Bij vegetatieve voortplanting bestaan er dus geen gameten of voortplantingscellen. Dat betekent dat er geen eicellen en spermatozoïden moeten gevormd worden. Het komt vooral voor bij planten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Geef voorbeelden van vegetatieve voortplanting.

A
  1. Voortplanting bij bovengrondse uitlopers. Je vertrekt van de moederplant en er wordt een bovengrondse stengel gevormd die gaat wortelen en hieruit gaat een dochter plant groeien die genetisch identiek is.
  2. wortelstokken: Je vertrekt van de moederplant en er wordt een ondergrondse stengel gevormd die gaat wortelen en hieruit gaat een dochter plant groeien die genetisch identiek is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is dwarse deling?

A

De cel gaat zich in 2 ongeveer gelijke helften delen en elk deel groeit uit tot een volwaardige cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarbij komt dwarse deling voor?

A

Bij bacteriën, pantoffeldiertjes en andere meercelligen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarbij komt vegetatieve voortplanting vaak voor?

A

Bij plantaardige organismen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bij welk soort organisme komt vegetatieve en seksuele voortplanting voor?

A

Bollen: deze vormen ook bloemen met een stamper en meeldraden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom doen sommige plantaardige organismen soms aan seksuele voortplanting?

A

Seksuele voortplanting zorgt voor genetische diversiteit en dat maakt de soort sterk. Vandaar combineren organismen seksuele en vegetatieve voortplanting. Als vegetatieve voortplanting te lang duurt, schakelen ze over op seksuele voortplanting.

17
Q

Wat zijn de belangrijkste delen van het vrouwelijk voortplantingsstelsel?

A
  1. eierstokken of ovaria
  2. eileider of tuba
  3. baarmoeder of uterus
  4. schedeopening of vagina
  5. uitwendige genitaliën: grote schaamlippen, kleine schaamlippen en clitoris
18
Q

Beschrijf de eierstokken.

A

niet zo groot (ong okkernoot), als je er een dwarse doorsnede
van bekijkt dan zie je 2 grote gebieden.
Binnenin zit het merg en je ziet dat het merg vol zit met bloedvaten. De buitenste rand noemen we de schors, als je goed kijkt, zie je dat al de bloedvaten van het merg uitlopen op kleine ‘zakjes’ of follikels. Je ziet ook dat daar verschillende formaten van bestaan en die follikels doorlopen een rijpingsproces (elke menstruatiecyclus weer opnieuw).
In de menstruatiecyclus van 28 dagen gaan die follikels dit telkens opnieuw doen.

19
Q

Beschrijf de primaire follikel.

A

Centraal een eicel, er zit 1 laagje begeleidende follikelcellen rond, het is de primaire follikel die gaat rijpen en die overgaat naar de secundaire follikel.

20
Q

Beschrijf de groeiende follikel.

A

Het proces tussen de primaire en secundaire is een groeiende follikel. Een groeiende follikel bevat een centrale eicel met kern in. Dat ene laagje van begeleidende follikelcellen is zich gaan delen en het zijn meerdere lagen geworden. Het aantal lagen begint dus toe te nemen. Die follikelcellen scheiden een speciale laag af ter bescherming dit noemen we het pellucide vlies of glasvlies om de eicel te beschermen.

21
Q

Beschrijf de secundaire follikel.

A

Er is een blaas ontstaan (follikel holte) en deze is gevuld met follikelvocht. Deze gaat groter worden dus de eicel wordt aan de kant geduwd, er zitten nog steeds begeleidende follikelcellen. Een secundair follikel gaat groeien tot ongeveer de 14e dag van de menstruatie.

22
Q

Beschrijf de tertiaire follikel.

A

Op dit moment zit de follikel aan zijn maximale grootte en puilt die uit. Op dag 14 gaat de graafse follikel openbarsten en de eicel komt hieruit vrij, dit noemt men de ovulatie of eisprong en die eicel wordt dan opgevangen in de eileider. Er blijven wel begeleidende follikelcellen op de eierstok zitten, want die gaan niet allemaal mee.

23
Q

Wat is het corpus luteum of het geel lichaam.

A

Op het einde van de menstruatiecyclus gaat dit verschrompelen en blijft er een litteken over.

24
Q

Beschrijf de eileider.

A

De verwijding die aansluit op de eierstok is de trechter van Fallope, op dit verwijde gedeelte zie je een soort franjes. Een paar dagen voor de ovulatie gaat die trechter met franjes helemaal over de eierstok liggen om zeker te zijn dat die eicel in de eileider terecht komt. De eileider zelf is een hol kanaal en in de wand zitten lengte en kringspieren. Er treedt dus peristaltiek op, dat is het eerste mechanisme waardoor de eicel zich kan verplaatsen naar de baarmoeder. Er is een tweede mechanisme aan de binnenkant van de leider.

25
Wat is het trilhaarepitheel?
Er zitten trilhaartjes die golven naar de baarmoeder waardoor de eicel naar de baarmoeder wordt gestuurd. Aan de binnenkant van de eileider zitten kliercellen die vocht afscheiden, dit is het derde mechanisme. Door dit vocht kan de eicel zich verplaatsen. De eileiders monden uit in de baarmoeder.
26
Beschrijf de baarmoeder.
Een grote spier, de dikke kant loopt door naar de vagina. Het smalle deel noemen we de hals van de baarmoeder of de cervix. Aan de binnenkant van de baarmoeder zit een slijmlaag en doorheen de menstruatiecyclus verandert die slijmlaag van dikte en van textuur. In de eerste 14 dagen tot aan de ovulatie wordt dat slijmvlies dikker en meer doorbloedt. Dit is nodig voor de eicel te laten innestelen als ze bevrucht is. Een bevruchte eicel wordt ook een zygote genoemd en dit is het begin van de zwangerschap. Binnenin zit een slijmlaag die in de menstruatiecyclus verdikt tot dag 14, want de baarmoeder maakt zich klaar om mogelijks een bevruchte eicel in te nestelen. Aan de basis (baarmoedermond) zit een slijmprop en normaal gezien in de eerste 14 dagen is die slijmprop hard en ondoordringbaar voor spermatozoïden. Naarmate de dag van ovulatie nadert, gaat de textuur van die slijmprop veranderen: rekbaarder, slapper en beter doordringbaar voor spermatozoïden.
27
Beschrijf de vagina.
Een zeer rekbare koker, aan de binnenkant ligt ook een slijmvlies. Als je goed kijkt op de figuur zie je dat het slijmvlies niet strak ligt, maar in plooien. In die plooien leven altijd bacteriën, dit noemen we een vorm van symbiose, dit is een samenlevingsvorm. In de vagina zit er glycogeen of dierlijk zetmeel, chemisch gezien is het een polysacharide. Glycogeen is eigenlijk een lange keten van allemaal glucosemoleculen aan elkaar. Dit vormt een reservestof. De bacteriën die daar leven zetten het glycogeen in melkzuur en dat is belangrijk omdat dat een natuurlijke barrière vormt tegen ziekteverwekkende bacteriën die van buiten naar binnen kunnen komen, deze bacteriën noemen we pathogene bacteriën of eigenlijk de slechte bacteriën. Helemaal onderaan is de vagina gedeeltelijk afgesloten door het maagdenvlies, bij de eerste geslachtsgemeenschap scheurt dit open. Grote schaamlippen zijn vetkwabben, binnenin de grote schaamlippen zitten de kleine schaamlippen. Waar de kleine schaamlippen samenkomen ligt de eikel van de clitoris, dit is een klein deel van de clitoris. De clitoris zelf ligt voor het grootste gedeelte inwendig en die bestaat uit hetzelfde type weefsel als een penis. Als je kijkt naar een foetus van 10 weken zit op de plaats waar de clitoris of penis moet zit een knobbeltje, later kan dit nog een clitoris of penis worden. Bij seksuele opwinding zal de clitoris zich opvullen met bloed en wordt die gevoelig voor aanraking, net als bij de penis, de functie is dus ook hetzelfde.
28
Hoelang duurt de menstruatiecyclus gemiddeld?
Ongeveer 28 dagen.
29
Wat gebeurt er op dag 14 van de menstruatiecyclus?
De dag van de ovulatie.
30
Wat gebeurt er op de dag van de ovulatie?
op die dag gaat de tertiaire follikel openbarsten en de eicel komt daaruit vrij en die wordt opgevangen in de trechter van de eileider. In de eileider zelf zal een mogelijke bevruchting optreden. In die 14 dagen is het slijmvlies vd baarmoeder gaan verdikken en meer doorbloed worden dus dat als de eicel bevrucht is dat die zich gaat verplaatsen naar de baarmoeder en die zich kan gaan innestelen. Als dit gebeurt is dit het begin van een intra-uteriene zwangerschap. In de meeste gevallen wordt de eicel niet bevrucht dan zal zij zich ook verplaatsen richting baarmoeder en in de laatste 14 dagen is die verdikte baarmoederwand niet meer nodig en die gaat uiteindelijk beginnen afbrokkelen. Wat dan optreedt na ongeveer 14 dagen is de menstruatie, dit is het uitduwen van de overgebleven brokstukken. De eerste dag van de menstruatie is het begin van een nieuwe cyclus.
31
Geef de belangrijkste delen van het mannelijk voortplantingsstelsel.
1. teelballen en bijballen 2. zaadleider 3. zaadblaasjes en prostaatklier 4. penis
32
Beschrijf de teelballen.
De teelbal is niervormig van vorm en er zit aan de buitenkant een bindweefselkapsel, dat groeit op verschillende plaatsen een beetje naar binnen zodanig dat de teelbal door de teelbal tussenschotten verdeeld wordt in teelbal lobjes. In 1 teelbal lobje zit telkens 1 zaadbuisje, in de wand vd zaadbuisjes vormen de spermatozoïden zich. Op dat moment zijn ze nog niet rijp en nog niet beweeglijk, ze kunnen dus nog niet zwemmen. Alle zaadbuisjes komen samen in het teelbal netwerk. De verbinding tussen de teelbal en de bijbal wordt gevormd door de afvoergangetjes, waardoor ze zich kunnen verplaatsen. Ze rijpen in de bijbal en ze worden beweeglijk. Wanneer ze nog niet kunnen bewegen lukt dit door trilhaarepitheel in de afvoergangetjes, hierin zitten ook veel kliercellen. Hierdoor kunnen ze naar de bijbal om te rijpen. dwarsdoorsnede: je ziet allerlei ronden, dit zijn ovale buisjes en in de wand vormen spermatozoïden zich. de celklompjes van Leydig produceren het typische mannelijke hormoon = testosteron.
33
Beschrijf de bijballen.
De bijbal is een superlang kanaal van 6 à 7 meter dat volledig opgevouwen zit zodanig dat het lijkt op een verdikking tegen de teelbal, dat kanaal gaat over in de zaadleider, hier komen de zaadcellen aan vanuit de teelbal, hier gaan ze rijpen en worden ze beweeglijk. Dat kanaal loopt verder tot in de zaadleider.
34
Beschrijf de zaadleider.
hol kanaaltje, in de wand zitten kring- en lengtespieren. Als die samenwerken krijg je weer die peristaltiek en dit dient om de zaadcellen snel te vervoeren. - Zaadleider →urinebuis (Urine en sperma komen dus uit dezelfde buis naar buiten). Ter hoogte van de prostaatklier loopt ter hoogte van de urineblaas een stukje kanaal en daar zit een klein kringspiertje dat kan dichtgeknepen worden. Als er sperma naar buiten komt wordt dit hierdoor niet vermengd met urine.
35
Wat is de functie van de zaadblaasjes en de prostaatklier?
De zaadblaasjes en prostaatklier hebben dezelfde functie: afscheiden van een vocht. Het is dat vocht waaruit sperma wordt gevormd.
36
Wat is de functie van kliertjes van Cowper?
Scheiden een olieachtige vloeistof af met 2 functies, deze vloeistof neutraliseert mogelijke urine resten die zouden kunnen aanwezig zijn in het sperma. En de vloeistof zorgt ervoor dat de penetratie letterlijk gesmeerd verloopt.
37
Beschrijf de penis.
binnenin centraal bevindt zich eerst de urinebuis, rond de urineweg zit het sponsachtig weefsel ter bescherming. Daarbuiten zit het caverneus weefsel, caverne (andere naam voor holte). rond dat sponsachtig weefsel zit dus een weefsel met holtes in. Het zijn die holtes die zich vullen met bloed bij seksuele opwinding. het onderhuids bindweefsel: aan de achterkant kan dat bindweefsel uitrekken, maar aan de voorkant is het niet rekbaar. Als die cavernes zich vullen met bloed, gaat de penis groter en stijf worden en die gaat recht staan. Een erectie is gekenmerkt door drie zaken: penis wordt groter, stijf en staat recht. De huid onderaan is de penis verdikt: de eikel die geheel of gedeeltelijk is bedekt met de voorhuid.