bot Flashcards

1
Q

compact bot

A

= zeer dicht opeengepakt botweefsel
-> meestal rond 1 grote central mergholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

spongieus bot

A

grote hoeveelheid dunne botbalkjes + daartussen kleine mergholten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

holten in het bot

A

= opgevuld met rood of geel beenmerg
-> rood beenmerg = onuitputtelijk reservemateriaal bij bloedcelvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

sterkte van botweefsel

A

= tgv samenstelling vd botmatrix
- in de matrix kan calcium en fosfaat neerslaan
= mineralisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

botmatrix (opslag)

A

opslagplaats voor calcium, fosfor en andere mineralen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

osteoblasten

A

= botopbouwende cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

osteoclasten

A

= botafbrekende cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

botmatrix (componenten)

A
  • organische en anorganische componenten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

botweefsel bestaat uit…

A
  • bindweefselvezel = collageen type I 95%
  • amorfe grondsubstantie 5%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

osteoïd

A

= organisch component van botweefsel wordt afgezet door botcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

mineralisatie of verkalking

A

= afzetting gebeurt onder de vorm van hydroxy-apatiet kristallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

onvoldoende calcium en fosfaat?

A

= botten zijn zacht + verliezen stevigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

osteoblasten

A

= cellen die instaan voor de aanmaak van het organisch component van de botmatrix
-> produceren actief osteoïd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

osteoblasten differentiatie

A

-> differentiëren uit osteoprogenitorcellen
-> cellen liggen in 1 cellaag + zetten osteoïd af langs dezelfde zijde = osteoblastenzoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

inactieve osteoblasten?

A

= rustende botrandcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

osteocyten

A

= osteoblasten worden volledig ingesloten door extracellulaire matrix
-> osteocyten liggen in lacunes in de botmatrix

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

botweefsel (aanvoer en afvoer?)

A
  • botmatrix is verkalkt, dus diffusie is niet mogelijk
  • botweefsel = goed systeem voor uitwisseling van voedingsstoffen en afvalstoffen met osteocyten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

osteocyten hebben fijne uitlopers

A
  • via nexusverbindingen maken ze contact met uitlopers van naburige osteocyten
  • nutriënten kunnen vervoerd worden doorheen de cellen
  • uitlopers = canaliculi
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

functie van bloedvaten en mergholten

A

= aanvoer en afvoer van voedings en afvalstoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

vloeistof van canaliculi

A

= efficiënt voortbewegen + verdeeld worden door pompbewegingen veroorzaakt door contracties van osteocyt-uitlopers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

samenspel tussen osteoblasten en osteoclasten

A

samenspel zorgt ervoor dat de bloedplasmaconcentraties voor fysiologisch belangrijke ionen binnen bepaalde grenzen blijft

-> osteoclasten zullen botmatrix afbreken om ionen vrij te stellen

22
Q

fusie van monocyten
(osteoclast, osteoblast)

A
  • osteoclasten ontstaan in het beenmerg door fusie van monocyten
  • grote veelkernige reuzencellen ontstaan
  • vorming osteoclasten staat oiv osteoblasten en beenmergcellen
23
Q

in de osteoclast is een ATP-afhankelijke protonenpomp

A
  • protonenpomp vergt veel energie
  • energie wordt aangeleverd door grote hoeveelheid mitochondriën in het cytoplasma van de osteoclast
24
Q

ontstaan van lacune van Howship

A

= wanneer voldoende botmatrix is geresorbeerd, gaat een osteoclast in een holte liggen aan het oppervlak van het botstukje

25
Q

periost

A

= vliesje aan de buitenkant van het bot
= osteogene laag waaruit osteoblasten kunnen differentiëren
- in periost meestal kleine populatie osteoclasten
- aanwezigheid periost = belangrijk bij herstel van botfracturen
- sterk gevasculariseerd

26
Q

fibreuze laag

A

= aan de buitenzijde
= collageenvezels
= stevig aan de botmatrix verankerd door collageenvezels die vanuit periost loodrecht op de lengterichting verlopen

27
Q

endost(eum)

A
  • lijkt een beetje op epitheel
  • thv mergholten, tegen het bot = laagje gepolariseerde ongedifferentieerde mesenchymcellen, osteoblasten en osteoclasten
28
Q

spongieus en compact bot zijn opgebouwd uit

A

= lamellair bot

29
Q

lamellair bot

A
  • lamellen = platte platen die bestaan uit verkalkte botmatrix
  • per lamel verlopen de collageenbundels evenwijdig aan elkaar
30
Q

spongieus lamellair bot

A

= netwerk van botbalkjes waar de lamellen evenwijdig liggen met het oppervlak van de balkjes

31
Q

compact lamellair bot

A

= opgebouwd uit cilindervormige structurele eenheden (= osteonen)
- centraal in elk osteon = kanaal van Havers
- rijkelijk voorzien van bloedvaten

32
Q

kanalen van Havers

A
  • verbonden met elkaar, de mergholte en het periost dmv kanalen van Volkmann
  • bevat bloedvaten, lymfevaten en zenuwen
33
Q

functie van kanalen van Havers

A
  • vloeistof in de canaliculi voedingsstoffen naar osteocyten in de lacunes brengen
  • osteonen die verder liggen dan 0.2 mm zijn niet efficiënt bereikbaar
34
Q

osteon (opbouw)

A
  • cementlaagje
  • botmatrix (samenstelling zorgr ervoor dat alle osteonen aan elkaar zitten)
35
Q

interstitiële lamellen

A
  • bot wordt continu afgebroken en heropgebouwd
  • tussen de restanten van vroegere osteonen zitten interstitiële lamellen
36
Q

botvorming:

A
  • plexiform bot wordt aangelegd = collageenvezels lopen in alle richtingen = plexus
  • op meeste plaatsen wordt plexiform bot vervangen door stevig lamellair bot
  • bot kan ingedeeld worden naar wijze van botvorming
  • intramembraneuze botvorming
  • endochondrale botvorming
37
Q

intramembraneuze botvorming

A
  • botweefsel kan ontstaan uit primitief bindweefsel = mesenchym
  • 1e membraanachtige structuur
  • mesenchymcellen differentiëren tot osteoblasten
    = desmale botvorming
38
Q

endochondrale botvorming

A
  • tijdelijk skelet van hyalien kraakbeen dat vervangen wordt door uiteindelijk botweefsel
39
Q

vorming van beenderen

A
  • afzetten van osteoïd
  • precipitatie van hydroxy-apatiet kristallen tegen collageen type I vezeks
  • synthetiseren osteoblasten eiwitten en enzymen
  • osteocyten
  • spiculae = 1st gemineraliseerde botstaafjes
  • trabeculae = dikkere botbalkjes
  • 1ste plexiform bot en dan lamellair bot
40
Q

dynamisch evenwicht bij botvorming?

A

evenwicht tussen osteogenese en botresorptie
-> processen worden gereguleerd door hormonen

41
Q

diktegroei van lange pijpbeenderen

A
  • thv diafyse = periost
  • vanuit osteogene laaag differentiëren de fibroblasten tot osteoblasten = bot aanmaken
  • extra bot wordt afgezet tussen reeds gevormd bot en periost
  • diameter van mergholte vergroot = thv endost gaan osteoclasten de botmatrix afbreken
  • bij overgang van diafyse naar epifyse blijft de specifieke vorm behouden
42
Q

diktegroei in 1 zin

A

thv endost wordt de botmatrix afgezet
thv periost wordt de botmatrix geresobeerd

43
Q

lengtegroei van lange pijpbeenderen
primair aan de groei

A
  • epifysaire groeischijf tussen diafyse epifyse
  • 1st stimulering vd deling vd chondrocyten in het hyalienkraakbeen oiv hormonen
  • chondrocyten produceren kraakbeenmatrix
  • hypertrofie = opzwellen van chrondrocyten
  • chondrocyten produceren enzymen
  • lacunes waarin chondrocyten zitten worden groter = smalle kraakbeentussenschotten
  • kraakbeentussenschotten verkalken
  • chondrocyten sterven af
  • niet-verkalkte dwarse tussenschotten worden doorboord = septa blijven over
44
Q

lengtegroei van lange pijpbeenderen
= eigenlijke botvorming

A
  • osteoblasten worden aangevoerd vanuit bloedvaten in het beenmerg
  • botmatrix synthetiseerd en zet zich af tegen de verkalkt kraakbeensepta
  • enchondrale botvorming = continu proces waarbij botvormingszone achter zones met gedeelte chondrocyten jaagt
45
Q

enchondrale botvorming (4 stappen/zones)

A
  1. proliferatiezone = kraakbeencellen die actieve delingen ondergaan
  2. hypertrofiezone = vergrootte chondrocyten + matrix is verdwenen
  3. verkalkingszone = kraakbeenmatrix verkalkt + chondrocyten sterven af
  4. botvormingzone = osteoblasten worden aangevoerd = bot wordt aangemaakt
46
Q

botvorming tijdens ontwikkeling
(beginnende van hyalien kraakbeen met perichondrium)

A
  • thv diafyse zal perichondrium zich ontwikkelen tot periost door ingroei van bloedvaten
  • uit periost differentiëren osteoblasten
  • osteoblasten zetten rondom diafyse 1e laag botmatrix af -> vanuit vlies wordt bot gevormd = intramembraneuze botvorming
  • afgezette bot = botmanchet
  • in diafyse = hypertrofie van chondrocyten
  • kraakbeenmatrix verkalkt
  • verkalkte kraakbeensepta -> via bloedvaten worden osteoblasten aangevoerd = enchondrale botvorming
  • diafyse = primair botvormingscentrum
  • vanuit midden = enchondrale botvorming in richting van elke epifyse
  • osteoclasten beginnen met botafbraak in midden = mergholten in lengterichting
  • in beide epifysen ontstaan verbeningskernen
  • osteoblasten worden aangevoerd
  • groei van bot = uitbreiden van centrum naar periferie
  • geen botmanchet dus gewrichtskraakbeen en epifysaire groeischijf blijft bestaan
47
Q

vorming van plat bot

A
  • enkel platte beenderen worden gevormd door intramembraneuze botvorming
  • mesenchymcellen differentiëren zich tot osteoblasten
  • ossificatiecentra, spiculae en trabeculae worden gevormd
  • vanuit omliggend BW worden voortdurend nieuwe cellen naar botvormingskernen gerekruteerd
  • trabeculae verenigen zich in een netwerk = spongieus bot
  • kern van spongieus bot wordt aan het oppervlak afgedekt met platen van compact bot
48
Q

hermodellering van compact bot

A
  • nieuwe osteonen moeten gevormd worden
  • in periost vinden we osteoclasten -> bij activering resorberen ze het buitenoppervlak van het bot = ontstaan van groeven
  • bloedvaten groeien in groeven
  • door osteoblastenactiviteit = groeve wordt kanaal
  • nieuwe botlagen worden afgezet door osteoblasten die zich in endost bevinden
  • nieuwe lamellen worden toegevoegd + osteon met ingesloten bloedvat wordt gevormd
49
Q

gewricht

A

= afgesloten van de buitenwereld door ongeordend dicht bindweefsel
= vormt een kapsel en zit langs alle kanten verankerd

50
Q

opbouw van gewricht

A
  • binnenin gewrichtskapsel = gewrichtsholte met synoviaal vocht
51
Q

synoviaal vocht

A
  • glycoproteïnen, hyaluronzuur en celarm
  • gesynthetiseerd door fibroblastachtige cellen van de synoviale membraan = epitheelachtige structuur
52
Q

gewrichtskraakbeen

A

= hyalien kraakbeen