Chapter 5 Flashcards

1
Q

Actief luisteren

A

In je eigen woorden herhalen wat de ander heeft gezegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Basiswoordenschat

A

De woorden die het meest voorkeuren in het dagelijks taalgebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Begripsvorming

A

Het kind ontwikkelt zelf begripsvorming door algemene kenmerken te herkennen die horen bij een woord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Figuurlijk woordgebruik

A

Met het beschrijven van een beeld (in een zin) maak je duidelijk wat je bedoelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gesproken taal

A

Gesproken taal gebruik je vooral bij het verwoorden van wat je denkt, als je informatie of je mening wilt delen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Intonatie

A

Intonatie is een verandering in de klank zodat het woord meer opvalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Lichaamstaal

A

Lichaamstaal bestaat uit je lichaamshouding , gezichtsuitdrukking en gebaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Meertaligheid

A

Opgroeien met twee (of meer) talen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly