College 5 Flashcards

(12 cards)

1
Q

sociale cognitie

A

het vormen van nieuwe categorie combinaties (in groepen) hangt af van hoe ze samenvallen over de tijd.
Verschillende effecten van groepsinteracties op creativiteit kan je zien als: cognitieve interferentie of als cognitieve stimulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Cognitieve stimulatie door anderen zorgt voor:

A
  1. Snellere toegang tot categorieën
    met grote semantische afstand in je geheugen, doordat iemand bijvoorbeeld iets zegt wat ervoor zorgt dat jij sneller de connectie maakt (anders langdurig zoeken in je eigen semantische geheugen).
  2. Toegang categorieën waar je normaliter zelf normaliter geen toegang toe hebt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

limitaties in je werkgeheugen

A
  1. competitie van andere stimuli vragen je aandacht.
  2. werkgeheugencapiciteit is gelimiteerd
  3. activatie van meerdere gerelateerde categorieën door externe stimuli zorgt voor “blurring”, waardoor specificiteit van het ophalen van ideeën wordt bemoeilijkt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

cognitieve interferentie

A

Wanneer mensen hun idee niet snel kunnen uiten omdat ze moeten wachten op hun beurt gaat de productiviteit sterk omlaag
Twee belangrijke opmerkingen:
1. Niet door afleiding van anderen:
“Op de beurt wachten geeft productieverlies zelfs
wanneer er geen communicatie is tussen
groepsleden”
2. Niet door spreektijd:
“[limitaties in spreektijk] hadden geen effect op het productiviteitsverlies in groepen”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

sociale afstemming hypothese

A

stelt dat mensen de neiging van
mensen om de attitudes en meningen van anderen over te nemen.

Dit heeft ook gevolgen voor ideegeneratie in groepen:
- Collaboratieve functionele vastheid
- Meegaan in groepsvoorkeuren voor suboptimale ideeën.
- Belemmering door de gangbare sociale normen in de groep.
- Functioneren groep kan afhangen van 1 wat meer vocale persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

collaboratieve functionele vastheid

A

vasthouden aan overeenstemming binnen een groep. Niet met een andere mening komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

evaluatievrees

A

is de angst om (negatief) beoordeeld te worden door anderen.
Voorkomt dat mensen hun ideeën uiten in de groep om eventuele negatieve evaluatie te voorkomen.
Ondanks de instructie om niet te oordelen over andermans ideeën tijdens een brainstorm komt evaluatievrees nog steeds voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

sociale identiteit

A

is iemands gevoel over wie ze zijn op basis
van hun groepslidmaatschap(pen)
Sociale identiteit ontwikkeld zich in 3 stappen:
1. Sociale categorisatie
2. Sociale identificatie
3. Sociale vergelijking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

sociale categorisatie

A

Toekenning aan groep op basis van
eigenschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

sociale identificatie

A

Aannemen identiteit van de groep waarvan
we denken dat we er bij horen (categorie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

sociale vergelijking

A

Vergelijking eigen groep met andere groepen/
zelf met anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

social loafing / free riding

A

Wanneer iemand in de groep niet de behoefte heeft om bij te dragen (anderen doen het wel)
Consequenties:
1. Cognitieve stimulatie (-): Minder ideeën in de groep die als springplank voor creatieve ideeën van anderen kunnen dienen.
2. Sociale afstemming hypothese (+): Kans verhoogt dat groepsleden
social loafing en free riding gedrag overnemen.
Mogelijke oplossing: Versterken groepsgevoel (sociale identiteit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly