Colleges week 7 Flashcards

(124 cards)

1
Q

Rol bloed

A
  • Transportfunctie

- Afweerfunctie (bloedstolling, immuniteit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is Homeostase?

A

Het constant houden van van milieu interieur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer is de temperatuur constant?

A

Wanneer de warmteproductie constant is aan de warmteafgifte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het milieu interieur?

A
Extracellulaire vloeistof (weefselvocht, interstitiële vloeistof)
> De vloeistof waren de cellen en organen zich bevinden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is hyperthermie?

A

Warmteproductie overtreft warmteafgifte
> Ongecontroleerde stijging van de temperatuur door een verstoring van de balans tussen warmteproductie en warmteverlies; de lichaamstemperatuur zal stijgen zonder een verhoogde instelling van de setpoint > dit kan behandeld worden door actieve koeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is hypothermie?

A

Warmteafgifte overtreft warmteproductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waardoor wordt de lichaamstemperatuur geregeld?

A

Centrale thermosensoren in de hypothalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Mechanismen voor warmteafgifte

A
  • Straling
  • Geleiding
  • Stroming
  • Verdamping
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Warmteregulatie door autonome zenuwstelsel

A
  • Verhoogde huiddoorbloeding

- Zweten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe voorkomt een mug dat zij te warm wordt als ze bloed zuigt?

A
  1. Straling
  2. Geleiding
  3. Stroming
  4. Verdamping
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waartoe leidt de activatie van cholinerge sympathische (postganglionaire) huidvezels?

A

Zweten (acetylcholine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waartoe leidt de activatie van adrenerge sympathische vezels in de huid?

A

Vasoconstrictie (noradrenaline)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Warmteproductie

A
  • Verhoogde spiertonus
  • Rillen, klappertanden
  • Willekeurige bewegingen
  • Verbranding van bruin vetweefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waardoor wordt homeostase mogelijk gemaakt?

A

Door regelkringen

> positieve en negatieve feedback

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waardoor wordt de regulatie van warmteafgifte geregeld?

A

Door het autonoom zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn een fasische en tonische component?

A

Fasische component > vuren als de temperatuur plots verandert
Tonische component > vuren bij constante temperatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het mediastinum?

A

Gebied van de borstholte tussen de longen, het sternum (of het borstbeen) en de wervelkolom dat het hart, de grote bloedvaten, de thymus (of de zwezerik), de trachea (of de luchtpijp), de slokdarm en de lymfeklieren bevat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

In hoeveel compartimenten is het mediastinum te verdelen?

A

In 4 compartimenten; mediastinum superior/anterior/medium/posterior; het hart bevindt zich in het mediastinum medium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waar liggen de longen?

A

Aan de zijkanten van de thorax in de pleuraholten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Uit hoeveel lagen bestaat het pericard?

A

Uit twee lagen; het fibreuze pericard en het sereuze pericard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat voor hart heeft een vis?

A

Een tweekamerhart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Longslagader

A

Truncus pulmonaris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Longaders

A

vv pulmonales

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe ontstaat een hart?

A

Het hart ontstaat uit een buis. In de buis ontwikkelt zich een wand, waarna het hart vervolgens wordt dubbelgevouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Waarom is het hart in de loop van de evolutie gedraaid?
Doordat wij rechtop zijn gaan lopen, de rechterkamer en het rechter ventrikel zijn meer ventraal gaan liggen en de apex steekt links uit
26
Atrioventriculaire kleppen
Bevinden zich tussen de atria en de ventrikels, verhinderen de terugstroom van bloed naar de atria tijdens contractie van de ventrikels
27
Waardoor wordt de S1 toon ('lub'-toon) veroorzaakt?
Door het sluiten van de atrioventriculaire plekken, de valva tricuspidalis en de valva mitralis (einde diastole)
28
Waardoor wordt de S2 toon ('dub'-toon) veroorzaakt?
Door de wervelingen die optreden bij het sluiten van de valva aortae en de valva truncipulmonalis (einde systole)
29
Waaruit bestaat het hartskelet?
Uit bindweefsel en hart vet, hierdoor wordt de prikkelgeleiding onderbroken
30
Wat zijn de instroomkleppen?
Atrioventriculaire kleppen
31
Wat zijn de uitstroomkleppen?
Semilunaire kleppen
32
Uit hoeveel fases bestaat de hartcyclus?
4 fases
33
Wat bepaalt het begin van de isovolumische contractiefase?
Het sluiten van de mitralisklep
34
Wat bepaalt het einde van de isovolumische contractiefase?
Het openen van de aortaklep
35
Van welk ventrikel is het slagvolume groter?
Links en rechts zijn ongeveer hetzelfde
36
Bij inspanning gaat de hartfrequentie omhoog, wat gebeurt er met de contractiekracht?
De contractiekracht gaat ook omhoog
37
Uit wat voor weefsel bestaat de sinusknoop?
Gespecialiseerd spierweefsel
38
hartcyclus
Isovolumische contractiefase > snelle en langzame ejectiefase > isovolumische relaxatie fase > snelle en langzame ventriculaire vullingsfase > atrialesystole
39
Wanneer begint de isovolumische contractiefase?
Wanneer de druk in het linker ventrikel hoger wordt dan in het linker atrium > mitralisklep sluit door drukverschil
40
Wanneer opent de valva aortae?
Wanneer de druk van het linker ventrikel groter wordt dan de druk van de aorta
41
De ejectiefase
De ejectiefase start met een zeer snelle uitstroom; wanneer de druk in de aorta weer de overhand krijgt, neemt de uitstroomsnelheid af. De uitstroom stopt wanneer de valva aortae sluit > start isovolumische relaxatiefase
42
Slagvolume
SV = EDV - ESV | EDV > einddiastolisch volume; ESV > eindsystolisch volume
43
Hartminuutvolume
HMV = SV x HF | HF > hartfrequentie
44
Wat is een gemiddeld hartminuutvolume in rust?
4 tot 5 liter
45
Waardoor worden drukveranderingen in de vena jugularis veroorzaakt?
Het wegvallen door contractie van het hart
46
Hoeveel toppen zijn er tijdens de hartcyclus bij de druk in de vena jugularis?
3 toppen 1. A-top > contractie van het atrium 2. C-top > snelle ejectiefase 3. V-top > openen van de instroomkleppen
47
P-top
Elektrocardiogram | contractie van het atrium > einde van de diastole
48
QRS-complex
Elektrocardiogram | contractie van de ventrikels > begin van de systole
49
T-top
Elektrocardiogram | repolarisatie van de ventrikels > einde van de systole
50
Waaruit bestaat het geleidingssysteem van het hart?
Gespecialiseerd spierweefsel dat zorgt voor de vorming van impulsen en de verspreiding ervan
51
SA-knoop
Sinoatriale knoop > functioneert als pacemaker en kan dus zonder prikkels van buitenaf actiepotentialen vuren; De ontstane impulsen verspreiden via zenuwbanen over de atria > de impulsen komen uit bij de AV-knoop
52
Waardoor blijft de SA-knoop actiepotentialen vuren?
In de SA-knoop zitten cellen die spontaan elektrisch actief zijn; ze depolariseren vanzelf doordat calciumkanalen open gaan staan > als gevolg daarvan blijft de SA-knoop actiepotentialen vuren
53
Wat is de functie van de lange refractaire periode van de AV-knoop?
Beschermt het hart tegen een te hoge hartslagfrequentie
54
Functie bloed
Transporteren van moleculen en cellen ten behoeve van de homeostase
55
Waardoor kunnen veranderingen van het interne milieu optreden?
- Interne veranderende waarden (bijv. pH of temperatuur) - Prikkels, beschadigingen of micro-organismen van buitenaf - Interne voedingsstoffen- en afvalstoffenconcentraties - Interne communicatie
56
Soorten capillairen
- Continue capillairen > zijn volledig gesloten - Gefenestreerde capillairen > capillairen met dunnere gedeelten - Sinusoïdale capillairen > capillairen met gaatjes
57
Waaruit ontstaan trombocyten (bloedplaatjes)?
Uit megakaryocyten in het beenmerg
58
Wat is een transportmiddel van ijzer?
Transferrine
59
Uit hoeveel kwabben bestaan de longen?
``` Links 2 (lobus superior/inferior) Rechts 3 (superior/medius/inferior) ```
60
Functies thoraxwand
- Ademhaling - Bescherming - Passage
61
Zijn longen spieren
Nee
62
Principe ademhaling
Ademhaling is het principe van lucht aanzuigen en aanvoeren dat wordt verzorgd door de thoraxwand
63
Op welke vier belangrijke systemen berust het ademhalingssysteem?
1. Ventilatie 2. Diffusie 3. Perfusie 4. Transport
64
Wat gebeurd er met de pH bij hyperventilatie?
pH omhoog
65
Wat gebeurd er met de pH bij hypoventilatie?
pH omlaag
66
Functie ademhaling
Optimaal bijregelen van :O2, CO2 en pH
67
Organisatie van het ademhalingssysteem
1. De longen als luchtpomp 2. Oppervlak voor gasuitwisseling 3. O2en CO2 transport mechanisme 4. Circulatiesysteem 5 Systeem voor locale uniforme gasuitwisseling in de long 6. Systeem voor centrale regulatie van de ademhaling
68
Wat wordt gebruikt als transportmidddel voor O2?
Hemoglobine
69
Sensoren ademhaling
1. Perifere chemosensoren a. Aortaboog (afferenten via de nervus vagus) b. Arteria carotis communis (afferenten via de nervus hypoglossus) 2. Centrale chemosensoren in de hersenstam 3. Mechanoreceptoren in de longen en luchtwegen (afferenten via de nervus vagus) 4. Spierspoeltjes in de tussenribspieren
70
Wat voor systeem is de ademhaling?
De ademhaling is een automatisch systeem, maar met vrijwillige componenten
71
Als wat werken de longen?
Als luchtpomp
72
Waardoor wordt het aanzuigen van de lucht bij ademhaling veroorzaakt?
Door de intercostaalspieren en de spieren in het diafragma | > Wanneer deze aanspannen wordt het volume in de longen groter
73
Wat is compliantie?
Rekbaarheid
74
Welke eigenschappen zijn onmisbaar voor een efficiente overdracht van gassen tussen lucht en bloedcellen?
Oppervlaktevergroting en daling van snelheid
75
Hoe draait de aorta?
Naar links en naar achteren
76
Grote en kleine circulatie
Grote circulatie > linkerventrikel + atrium | Kleine circulatie > rechterventrikel + atrium
77
macrocirculatie
Met het blote oog zichtbaar
78
Microcirculatie
Niet meer met het blote oog zichtbaar
79
Compliantie
Mate van rekbaarheid
80
Is de compliantie groter bij arteriën of bij venen?
Venen > ondergaan vormverandering > volume kan gemakkelijk toenemen
81
Met welk doel is de stroomsnelheid laag in capillairen?
Meer tijd voor uitwisseling
82
In welk gedeelte van het vaatstelsel vindt de grootste drukafname plaats?
Arteriolen
83
Wat meten baroreceptoren?
De rekking van de vaten (rekkingsmeters)
84
Wat doet het veneuze stelsel?
Verzamelt het bloed
85
Zijn grote arteriën van het elatische of musculeuze typoe?
Elastisch | kleine arteriën musculeus
86
Waarom hebben grote arteriën relatief veel elastische vezels?
Om goed drukverschillen tijdens de hartcyclus op te kunnen vangen
87
Polsdruk
Het verschil tussen de systolische en de diastolische druk in de arteriën van de grote circulatie
88
Wat gebeurt er met de hartfrequentie en de vaatdiameter bij activering van de baroreceptoren?
Hartfrequentie omlaag en vasodilatatie
89
Waar bevinden arteriële baroreceptoren zich?
Sinus caroticus en aortaboog
90
Uit welke drie lagen bestaan de vaten?
1. Tunica adventitia > endotheliale buitenbekleding van het vat, bestaat uit bindweefsel 2. Tunica media > bevat glad spierweefsel met een elastische bindweefsellaag 3. Tunica intima > binnenlaag; bekleed met endotheel, met een elastische vezelige bindweefsellaag
91
Waaruit bestaan capillairen?
Alleen endotheelcellen
92
Waarom zijn venen minder elastisch?
Het veneuze stelsel bevat relatief veel collagene vezels
93
Waar vindt de grootste verandering van weerstand plaats?
In de arteriolen
94
Staan de circulatie van een arm en van een been in serie of parallel ten opzicht van elkaar?
Parallel
95
Vaattonusregulatie
Het in stand houden van de juiste bloedtoevoer naar organen
96
Wat is het belang van de vaattonusregulatie?
Juiste uitwisseling gassen, ionen, nutriënten, signaalstoffen.
97
Welke drie orgaansystemen zorgen voor het in stand houden van de juiste bloeddruk?
1. Hart 2. Nieren 3. Arteriën
98
In welke vaten vindt uitwisseling plaats?
Capillairen | > veel ruimte, dunne wand, groot oppervlak
99
Welke vaten regelen de druk en stroom?
Met name de capillairen
100
Centrale regulatie vaattonus
- Sympathisch en parasympathisch
101
Lokale regulatie vaattonus
Zowel elke orgaan kan stoffen afgeven voor bloeddrukregeling
102
'Klassieke' perifere neurotransmitter
Acetylcholine & norepinephrine
103
Waaruit bestaat de tunica adventitia?
Fibroblasten, vetcellen en bindweefselcellen
104
In welke lagen van vaten bevinden zich receptoren voor signaalmoleculen die een vasomotorisch effect kunnen veroorzaken?
De binnenste twee > Tunica intima en tunica media
105
Functie endotheelcellen bij bloedvaten
Bescherming van het bloed tegen onstekingscellen, voorkomen van stolling en vormt een barrière, bijv. bloed-hersen barrière
106
Parasympatische innervatie van de vaattonus
Neurotransmitter > acetylcholine Receptor > M3 Gevolg > vasodilatatie
107
Sympathische innervatie van de vaattonus
Neurotransmitter > noradrenaline Receptoren > Alfa 1, Alfa 2, Bèta 2 Gevolg > Vasoconstrictie, vasoconstrictie, vasodilatatie Alfa 1 > Vasoconstrictie Alfa 2 > Vasoconstrictie Bèta 2 > Vasodilatatie
108
Gladde spiercellen vaten
Zorgen voor de motoriek van de arterie
109
Embryogenese hart- en vaatstelsel
Van een enkele buis naar een vierkamerig hart
110
Waar begint de vorming van bloedvaten en bloedcellen?
In het extra embryonaal mesoderm van de dooierzak; begint met de vorming van bloedeilandjes > De plaats waar rode bloedcellen worden gevormd, verandert tijdens de embryonale en foetale ontwikkeling
111
Vorming bloedvaten
Twee processen 1. Vasculogenese > ontstaan van bloedvaatjes via de vorming van bloedeilandjes waaruit endotheelblaasjes ontstaan die vervolgens fuseren tot vaatjes 2. Angiogenese > Uitgroei van nieuwe vaatjes vanuit bestaande vaten
112
Vanaf wanneer heeft een embryo een bloedsomloop en een pompend hart?
Vanaf week 4 | > Dit vroege vaatstelsel vertoont gelijkenissen met het vaatstelsel van een vis
113
Uit welke drie lagen bestaat de primaire hartbuis?
- Endocard - Endocardgelei - Myocard
114
Wat kunnen angioblasten ook vormen?
Lymfevaten > in de aanwezigheid van de transcriptiefactor Prox1
115
Welke twee extra-embryonale vaatstelsels ontwikkelt het embryo?
1. Naar de dooierzak: de venae en arteriae vitelinae | 2. Naar de placenta: de venae en arteriae umbilicalis (=van de navel)
116
Waarvan zijn de meeste aangeboren hartafwijkingen het gevolg?
Van een verstoring van de transformatie van een serieel naar een parallel systeem: - Verstoring van septatie: VSD, ASD, persisterende truncus - Verkeerde aansluiting: transpositie van de grote vaten
117
Wat gebeurt er door de kromming en de specialisatie van de hartbuis?
Door groei gaat de hartbuis naar ventraal en naar rechts uitpuilen. De veneuze pool komt dorso-craniaal te liggen.
118
Waaruit ontstaat het hartskelet?
Uit de endocardkussens en endocardrichels ontstaan het hartskelet en de AV- en semilunaire kleppen
119
Wat is het eerste functionele orgaan van een embryo?
De hartbuis
120
Wat is een belangrijke functie van de dooierzak?
Het aanmaken van bloedcellen
121
Waardoor wordt de bloedcelvorming overgenomen na het verdwijnen van de dooierzak?
Allereerst door de placenta en de dorsale aorta, daarna worden de meeste bloedcellen gemaakt in de lever en de milt; vanaf het tweede trimester begint de bloedaanmaak in het beenmerg, vanaf de eerste maand na de geboorte gebeurt de bloedcelaanmaak uitsluitend nog in het beenmerg
122
Wat gebeurt er bij zuurstoftekort in weefsel?
Bij zuurstoftekort in weefsel worden signaalmoleculen uitgezonden (VEGF in combinatie met VEGF-receptoren), wat angiogenese stimuleert
123
Wanneer is de dubbele pompfunctie nodig?
Direct na de geboorte
124
Veranderingen na de geboorte
- Het foramen ovale gaat dicht door een lagere druk in de rechter arterie - De ductus arteriosus sluit snel onder invloed van zuurstof - De ductus venosus sluit, 3-7 dagen na de geboorte en vormt het ligamentum venosus - De vena umbilicalis wordt het ligamentum hepatis teres - De arteria umbilicalis wordt het ligamentum umbilicalis medialis