Contact 1 Flashcards
(32 cards)
1
Q
de Ardennen
A
les Ardennes
2
Q
een einde
A
une fin
3
Q
een grootvader
A
un grand-père
4
Q
een grootmoeder
A
une grand-mère
5
Q
de grootouders
A
les grands-parents
6
Q
een moeder
A
une mère
7
Q
de natuur
A
la nature
8
Q
een strand
A
une plage
9
Q
een terugkeer, thuiskomst
A
un retour
10
Q
een koffer
A
une valise
11
Q
een reis
A
un voyage
12
Q
(be)eindigen, aflopen
A
finir
13
Q
zwemmen
A
nager
14
Q
spreken
A
parler
15
Q
wandelen
A
se promener
16
Q
terugkeren, thuiskomen
A
rentrer
17
Q
lijken, schijnen
A
sembler
18
Q
verzorgen
A
soigner
19
Q
tegenover
A
en face de
20
Q
ongelukkig
A
malheureux, malheureuse
21
Q
bedroefd, droevig
A
triste
22
Q
Het weer is super.
A
Il fait un temps super.
23
Q
Ik wandel ontzettend graag.
A
J’adore me promener.
24
Q
Binnen een week.
A
Dans une semaine.
25
Wie verzorgt er je dieren?
Qui soigne tes animaux?
26
Ze wonen tegenover mij.
Ils habitent en face de chez moi.
27
Je lijkt bedroefd.
Tu sembles triste.
28
Ze is ongelukkig.
Elle est malheureuse.
29
Hij pakt zijn koffer.
Il fait sa valise.
30
Het is afgelopen.
C'est fini.
31
Aan alles komt een eind.
Tout a une fin.
32
Een goede thuiskomst!
Bon retour!
