Deel 3 Flashcards Preview

Artikelen Evolutie & Systematiek > Deel 3 > Flashcards

Flashcards in Deel 3 Deck (12)
Loading flashcards...
1
Q

DNA geeft ons de mogelijkheid om genetisch materiaal van een individu af te lezen en zorgde voor een revolutie in het onderzoek naar de evolutionaire stamboom. Welke methoden hebben we om DNA te vergelijken of te gebruiken voor de evolutionaire stamboom:

A
  • De spaarzaamheid methode: is een basisprincipe in de wetenschappelijke methode. Volgens dit principe geldt dat als twee verklaringen plausibel zijn, de eenvoudigste (de verklaring waarvoor de minste aannames nodig zijn, ofwel meest parsimone) de voorkeur heeft
  • De genetische afstand methode: hierbij bereken je het verschil in DNA-sequentie tussen alle soorten.
2
Q

Wat is biogenese?

A

Het ontstaan van leven uit levenloze materie

3
Q

Wat is een moleculaire klok?

A

Een techniek die gegevens van fossielen en van de mate van de moleculaire evolutie gebruikt om de tijd af te leiden in de geologische geschiedenis sinds twee soorten of andere taxa divergeerden. (gebruikt om tijdstip van speciatie in te schatten). Moleculaire gegevens zijn vaak sequenties in aminozuren in eiwitten of nucleotiden in DNA/RMA.

4
Q

Wat is genetisch polymorfisme?

A

Een polymorfie is een veranderde nucleotidencode voor een bepaald gen die bij een dusdanig groot percentage van de populatie voorkomt dat er niet meer van een mutaties gesproken kan worden.

5
Q

Noem de 5 soortconcepten en hun betekenis:

A
  • Biologisch soortconcept: een soort is een soort als onderling voortplantende individuen vruchtbare nakomelingen produceert/ een soort is een groep populaties waarvan de individuen het potentieel hebben om onderling vruchtbare nakomelingen te produceren
  • Ecologisch soortconcept: definitie van een soort in termen van de ecologische niche, het totaal van de manier waarop leden van de soort in wisselwerking staan met de levende en niet-levende onderdelen van de omgeving.
  • Evolutionair soortconcept: dit concept stelt het volgende: “een soort is een voorouder-afstammeling lijn die onafhankelijk van andere lijnen evolueert met zijn specifieke evolutionaire rol en betekenis.
  • Morfologisch soortconcept: definitie van soorten in termen van meetbare anatomische criteria. Een morfologische soort is een verzameling organismen die een vergelijkbare, specifieke vorm hebben. Het uitgangspunt is daarbij dat overeenkomst in de vorm duidt op verwantschap, het hebben van gemeenschappelijke voorouders.
  • Fylogenetisch soortconcept: definitie van een soort als de kleinste groep individuen die een gemeenschappelijke voorouder delen en zo één tak aan de boom van het leven vormen. Er wordt hierbij ook gekeken naar de DNA-sequenties.
6
Q

Wat is een taxon?

A

Een aanduiding voor een groep van organismen. Hiermee kan bedoeld worden een soort, een geslacht, een familie of een nog grotere groep.

7
Q

Wat is een clade?

A

Een clade is ook een taxon; het is een groep die door een taxonoom onderscheiden wordt. Schematische weergaven van een groep organismen die alle afstammen van een gemeenschappelijke voorouder plus de voorouder zelf.

8
Q

Er zijn twee manieren waarop homoplasie voorkomt noem deze:

A
  1. Reverse homoplasie: dan bezitten niet alle nakomelingen van de gemeenschappelijke voorouder de synapomorfie, omdat de eigenschap later weer verdwenen is. De nakomelingen lijken afgaande op deze eigenschap dan verder (minder) verwant dan ze in werkelijkheid zijn.
  2. Convergente evolutie: zorgt ervoor dat twee niet verwante taxa onafhankelijk van elkaar dezelfde eigenschappen hebben ontwikkelt. Waardoor je gaat denken dat deze soorten meer verwant zijn terwijl dit niet het geval is.
9
Q

Welke drie vormen van selectie onderscheiden we en geef een omschrijving:

A

o Directional selection = directionele selectie: natuurlijke selectie waarbij individuen aan een kant van een fenotypische reeks succesvoller overleven of voortplanten dan andere individuen.

o Disruptive selection = disruptieve selectie: natuurlijke selectie waarbij individuen aan beide extremen van een fenotypische reeks succesvoller overleven of voortplanten dan individuen met tussenliggende fenotypes.

o Stabilizing selection = stabiliserende selectie: natuurlijke selectie waarbij tussenliggende fenotypes overleven of voortplanten dan extreme fenotypes.

10
Q

Wat is gene flow?

A

Het verschijnsel dat tussen individuen van twee populaties van dezelfde soort uitwisseling van genen plaats vindt.

11
Q

Welke twee vormen van seksuele selectie kennen we? En geef een omschrijving van deze twee vormen:

A
  • Intrasexual selection: een vorm van natuurlijke selectie waarbij er een directe competitie is tussen individuen van het ene geslacht voor partners van het andere geslacht.
  • Intersexual selection: een vorm van natuurlijke selectie waarbij individuen van het ene geslacht (doorgaan het vrouwelijke) kieskeurig zijn bij de selectie van de partner van het andere geslacht; ook wel partnerkeuze genoemd.
12
Q

Wat zijn de effecten van genetische drift?

A
  • is significant in kleine populaties
  • zorgt er voor dat allel frequenties random kunnen veranderen
  • kan leiden tot het verlies of van genetische variatie, want door meer uitwisseling van genen tussen twee populaties word de variatie kleiner.
  • schadelijke allel kunnen gefixeerd worden in de nakomelingen na een aantal generaties
  • kan de fitness van een soort vergroten of verkleinen