Deel 4: In beeld Flashcards

(9 cards)

1
Q

Non-verbale communicatie

A
  • Lichaamstaal (gebaren, houding, gezichtsuitdrukking, oogcontact, afstand tot de ander, …)
  • Stemtaal (klemtoon, intonatie, spreeksnelheid, pauzes, stemvolume,…)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Accentuerende functie

A

Je benadrukt dat wat je zegt.
Bv; je slaagt met je hand op de tafel als je boos bent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Herhalingsfunctie

A

2 keer hetzelfde.
Bv; kom zeggen en tegelijkertijd teken doen dat ze moeten komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vervangingsfunctie

A

Woord vervangen door een gebaar.
Bv; Dikke duim als er iets goed is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Regulerende functie

A

Regels volgen, shhhh gebaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Tegenstrijdige functie

A

Lichaamstaal is het tegenovergestelde van het woord dat word uitgesproken.
Bv; Je zegt ja maar je schud met je hooft nee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Relationele functie

A

Hetzelfde zeggen maar het op een ander manier uitvoeren bij een persoon naar gelang de interpersoonlijke verhouding.
Bv; Je zegt goedemorgen tegen je mama en dan geeft je een kus, maar je zegt goedemorgen tegen je vrienden dan geef je die een knuffel, of je zegt goedemorgen tegen een collega dan geef je die een hand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Emotionele functie

A

Arm rond de schouder doen als iemand weent om die te troosten en te ondersteunen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Feedbackfunctie

A

Je toont aan dat je luistert.
Bv; Oogcontact, knikken, hummen,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly