Deel 4: In beeld Flashcards
(9 cards)
Non-verbale communicatie
- Lichaamstaal (gebaren, houding, gezichtsuitdrukking, oogcontact, afstand tot de ander, …)
- Stemtaal (klemtoon, intonatie, spreeksnelheid, pauzes, stemvolume,…)
Accentuerende functie
Je benadrukt dat wat je zegt.
Bv; je slaagt met je hand op de tafel als je boos bent.
Herhalingsfunctie
2 keer hetzelfde.
Bv; kom zeggen en tegelijkertijd teken doen dat ze moeten komen.
Vervangingsfunctie
Woord vervangen door een gebaar.
Bv; Dikke duim als er iets goed is.
Regulerende functie
Regels volgen, shhhh gebaar
Tegenstrijdige functie
Lichaamstaal is het tegenovergestelde van het woord dat word uitgesproken.
Bv; Je zegt ja maar je schud met je hooft nee.
Relationele functie
Hetzelfde zeggen maar het op een ander manier uitvoeren bij een persoon naar gelang de interpersoonlijke verhouding.
Bv; Je zegt goedemorgen tegen je mama en dan geeft je een kus, maar je zegt goedemorgen tegen je vrienden dan geef je die een knuffel, of je zegt goedemorgen tegen een collega dan geef je die een hand.
Emotionele functie
Arm rond de schouder doen als iemand weent om die te troosten en te ondersteunen.
Feedbackfunctie
Je toont aan dat je luistert.
Bv; Oogcontact, knikken, hummen,…