domein I

Question 1

conjuctuur

Answer 1

schommeling in de bestedingen ten opzichte van de productiecapaciteit.

Question 2

laagconjuctuur

Answer 2

onderbesteding wat leidt tot lagere productie, hogere werkloosheid en een lagere inflatie.

Question 3

hoogconjuctuur

Answer 3

overbesteding wat leidt tot hogere productie krappe arbeidsmarkt, hogere lonen en een hogere inflatie.

Question 4

reel

Answer 4

nominaal - inflatie
ric= nic/pic

Question 5

reele verandering per hoofd

Answer 5

reele verandering - bevolkingstoename

Question 6

ECB

Answer 6

inflatie in handen houden door rente te verlagen of te verhogen.

Question 7

rente verlagen

Answer 7

sparen wordt minder aantrekkelijk, consumeren en investeren wordt aantrekkelijker. de besteding stijgen dus. Bij stijgende bestedingen zal de inflatie ook stijgen als de productiecapaciteit wordt bereikt.

Question 8

rente verhogen

Answer 8

sparen wordt aantrekkelijker, consumeren en investeren wordt minder aantrekkelijk. de bestedingen dalen dus. Bij dalende bestedingen zal de inflatie ook dalen als de druk op de productiecapaciteit afneemt.

Question 9

internationale concurrentiepositie

Answer 9

in hoeverre producten in een land aantrekkelijk zijn voor het buitenland.

Question 10

internationale concurrentie positie beinvloeden

Answer 10

wisselkoers, inflatie en apt.

Question 11

begrotingsbeleid

Answer 11

LC: bestedingen omhoog en belasting omlaag
HC: bestedingen omlaag en belasting omhoog

Question 12

automatische stabilisatoren

Answer 12

progressief belastingstelsel en sociale uitkeringen

Question 13

recessie

Answer 13

economische krimp twee kwartalen achterelkaar.

Question 14

depressie

Answer 14

er is deflatie en een recessie.