dossier 2, route 2 Flashcards
(72 cards)
1
Q
une angoisse/ une anxiété
A
een angst
2
Q
een angst
A
une angoisse/ une anxiété
3
Q
une araignée
A
een spin
4
Q
een spin
A
une araignée
5
Q
un ascenseur
A
een lift
6
Q
een lift
A
un ascenseur
7
Q
un atterrissage
A
een landing
8
Q
een landing
A
un atterrissage
9
Q
une crise cardiaque
A
een hartaanval
10
Q
een hartaanval
A
une crise cardiaque
11
Q
un décollage
A
een opstijging
12
Q
een opstijging
A
un décollage
13
Q
l’évanouissement
A
het flauwvallen
14
Q
het flauwvallen
A
l’évanouissement
15
Q
une foule
A
een menigte, een massa
16
Q
een menigte, een massa
A
une foule
17
Q
un mal de ventre
A
buikpijn
18
Q
buikpijn
A
un mal de ventre
19
Q
une palpitation
A
een hartklopping
20
Q
een hartklopping
A
une palpitation
21
Q
une perte de mémoire
A
een geheugenverlies
22
Q
een geheugenverlies
A
une perte de mémoire
23
Q
le rougissement
A
blozen, rood worden
24
Q
blozen, rood worden
A
le rougissement
25
la sueur
het zweet
26
het zweet
la sueur
27
un symptôme
een symptoom
28
een symptoom
un symptôme
29
un tremblement
een trilling, het bibberen
30
een trilling, het bibberen
un tremblement
31
un vertige
een duizeling
32
een duizeling
un vertige
33
le vomissement
overgeven
34
overgeven
le vomissement
35
cognitif, cognitive
op kennis gericht
36
op kennis gericht
cognitif, cognitive
37
comportemental(e)
van het gedrag
38
van het gedrag
comportemental(e)
39
incurable
ongeneselijk
40
ongeneselijk
incurable
41
irrationel, irrationnelle
irrationeel
42
irrationeel
irrationel, irrationnelle
43
obsessionnel, obsessionnelle
obsessief
44
obsessief
obsessionnel, obsessionnelle
45
permanent(e)
voortdurend
46
voortdurend
permanent(e)
47
rationnel, rationnelle
rationeel
48
rationeel
rationnel, rationnelle
49
redouté(e)
gevreesd
50
gevreesd
redouté(e)
51
contrôler
controleren
52
controleren
contrôler
53
craindre
vrezen
54
vrezen
craindre
55
perturber
(ver)storen
56
(ver)storen
perturber
57
raisonner
redeneren
58
redeneren
raisonner
59
rougir
rood worden, blozen
60
rood worden, blozen
rougir
61
s'évanouir
flauwvallen
62
flauwvallen
s'évanouir
63
souffrir de
lijden aan
64
lijden aan
souffrir de
65
trembler
trillen, bibberen
66
trillen, bibberen
trembler
67
vomir
overgeven
68
overgeven
vomir
69
avoir des nausées
misselijk zijn
70
misselijk zijn
avoir des nausées
71
focaliser son attention sur
focussen op
72
focussen op
focaliser son attention sur
