Duits kapitel 3 Flashcards
kapitel 3 (105 cards)
1
Q
anziehen
A
aantrekken
2
Q
brauchen
A
nodig hebben
3
Q
empfehlen
A
aanbevelen
4
Q
die ernahrung
A
de voeding
5
Q
fast
A
bijna
6
Q
das gefühl
A
het gevoel
7
Q
die gesundheit
A
de gezondheid
8
Q
heutzutage
A
tegenwoordig
9
Q
der körper
A
het lichaam
10
Q
das nahrungmittel
A
het voedingsmiddel
11
Q
die SüBigkeiten
A
de snoep(jes), de zoetigheid
12
Q
der zucker
A
de suiker
13
Q
achten auf
A
letten op
14
Q
der einfluss
A
de invloed
15
Q
die entwicklung
A
de ontwikkeling
16
Q
erreichen
A
bereiken
17
Q
immer
A
altijd
18
Q
das jahrhundert
A
de eeuw
19
Q
die nachricht
A
het bericht
20
Q
weinen
A
huilen
21
Q
wer
A
wie
22
Q
zeigen
A
laten zien
23
Q
die zukunft
A
de toekomst
24
Q
zwar
A
weliswaar
25
das auge
het oog
26
die brust
de borst
27
der finger
de vinger
28
der fuB
de voet
29
das gesicht
het gezicht
30
der hals
de keel, de hals
31
das herz
het hart
32
der kopf
het hoofd
33
der magen
de maag
34
die Nase
de neus
35
der rücken
de rug
36
der zahn
de tand
37
wie geht es dir?
hoe gaat het met jou?
38
wie fühlst du dich?
hoe voel je je?
39
hast du schmerzen?/was tut weh?
heb je pijn? waar heb je pijn?
40
was ist los?/ was hast du
wat is er aan de hand?/wat heb je?
41
wie bitte?
wat zegt u?
42
ich spreche noch nicht so gut Deutsch
ik spreek nog niet zo goed duits
43
was meinen Sie genau?
wat bedoelt u precies?
44
tut mir leid
het spijt me
45
können Sie das bitte wiederholen?
kunt u dat alstublieft herhaen
46
Können Sie vielleicht etwas langsamer sprechen?
kunt u misschien wat langzamer praten?
47
ich putze mir die Zähne
ik poets mijn tanden
48
ich kamme mir meine haare
ik kam mijn haar
49
ich wasche mir mein gesicht
ik was mijn gezicht
50
ich dusche mich jeden tag
ik douch me iedere dag
51
ich rasiere mir meine beine
ik scheer mijn benen
52
ich ziehe mir eine hose an
ik trek een broek aan
53
anzünden
aansteken
54
benötigen
nodig hebben
55
der brauch
het gebruik
56
darüber hinaus
bovendien
57
denn
want
58
das fenster
het raam
59
eine freude machen
een plezier doen
60
irgendwann
ooit
61
kapieren
begrijpen
62
eine menge
heel veel
63
der wettbewerb
de wedstrijd
64
das zeichen
het teken
65
die einladung
de uitnoding
66
die erlaubnis
de toestemming
67
der feiertag
de feestdag
68
das Getränk
de drank
69
gleich
zo meteen
70
die Kerze
de kaars
71
der Ort
de plaats
72
schenken
cadeau geven
73
schicken
sturen
74
sobald
zodra
75
die Überraschung
de verrassing
76
die Weihnachtsferien
de kerstvakantie
77
das Christkind
het Kerstkindd
78
der Geburtstag, die Geburtstage
de verjaardag
79
der Heiligabend
kerstavond
80
die Hochzeit, die Hochzeiten
de bruiloft
81
der Karneval
het carnaval
82
der Neujahrstag
nieuwjaarsdag
83
der Nikolaus
Sinterklaas
84
Ostern
Pasen
85
der Rosenmontag
carnavalsmaandag
86
das, der Silvester
oudejaarsdag
87
das Weihnachten
Kerstmis
88
das Zuckerfest
het Suikerfeest
89
Mein Lieblingsfest is der Köningstag am 27. April
Mijn lievelingsfeest is Koningsdag op 27 april
90
Es gibt ein groBes Feurwerk
Er is een groot vuurwerk
91
Wir besuchen unsere Verwandten und Freunde
We bezoeken onze familie en vrienden
92
Wir feiern gemeinsam und es gibt leckeres Essen
We vieren samen feest en er is lekker eten
93
Ich gehe mit meinen Freunden zum Weihnachtsmarkt
Ik ga met mijn vrienden naar de kerstmarkt
94
Wir räumen das Haus auf und machen alles sauber
We ruimen het huis op en maken alles schoon
95
Wir packen die Geschenke aus und spielen Spiele
We pakken de cadeaus uit en spelen spelletjes
96
Ich war met meinen Freunden in einem Konzert
Ik ben met mijn vrienden naar een concert geweest
97
Wir haben Musik gehört und Computerspiele gespielt
We hebben naar mijn muziek geluisterd en computerspelletjes gespeeld
98
Wir hatten veil SpaB und das Karaoke war echt lustig
We hadden veel plezier en het karaoke was echt grappig
99
Ich habe meine Freunde eingeladen
Ik heb mijn vrienden uitgenodigd
100
Morgen habe ich Geburtstag. Ich feiere meinen Geburtstag am liebsten zu Hause
Morgen ben ik jarig. Ik vier mijn verjaardag het liefst thuis
101
Ich wünsche dir gute Besserung!
Ik wens je beterschap!
102
Alles Gute, Viel Glück, Viel Erfolg!
Het beste!, Veel geluk! Veel succes!
103
Ich wünsche euch schöne Weihnachten und ein gutes neues Jahr!
Ik wens julie een fijen Kerstmis en een goed nieuwjaar!
104
Bis bald! Gute Reise!
Tot gauw! Goede reis!
105
Viel spaB
Veel plezier!
