Duits trede 6 Flashcards
(68 cards)
1
Q
De naam
A
Der Name
2
Q
De voornaam
A
Der Vorname
3
Q
De achternaam
A
Der Nachname
4
Q
Mevrouw
A
Die Frau
5
Q
Meneer
A
Der Herr
6
Q
Het geslacht
A
Das Geschlecht
7
Q
Gescheiden
A
Geschieden
8
Q
Alleenstaand
A
Alleinstehend
9
Q
De weduwnaar
A
Der Witwer
10
Q
De weduwe
A
Die Witwe
11
Q
Oud
A
Alt
12
Q
De leeftijd
A
Das Alter
13
Q
De geboortedatum
A
Das Geburtsdatum
14
Q
Wonen
A
Wohnen
15
Q
Het adres
A
Die Adresse
16
Q
De straat
A
Die Straße
17
Q
Het huisnummer
A
Die Hausnummern
18
Q
De geboorteplaats
A
Der Geburtsort
19
Q
De nationaliteit
A
Die Staatsangehörigkeit
20
Q
De familie
A
Die Familie
21
Q
Het familielid
A
Der/die Verwandte
22
Q
De vader
A
Der Vater
23
Q
De moeder
A
Die Mutter
24
Q
De ouders
A
Die Eltern
25
Het kind
Das Kind
26
Opvoeden
Erziehen
27
De broers en/of zussen
Die Geschwister
28
De broer
Der Bruder
29
De zus
Die Schwester
30
De grootouders
Der Großeltern
31
De grootvader
Der Großvater
32
De grootmoeder
Die Großmutter
33
De oma
Die Oma
34
De opa
Der Opa
35
De tante
Die Tante
36
De oom
Der Onkel
37
De neef (zoon oom/tante)
Der Cousin
38
De nicht (zoon oom/tante)
Die Cousine
39
De neef (zoon broer/zus)
Der Neffe
40
De nicht (zoon broer/zus)
Die Nichte
41
De schoondochter
Die Schwiegertochter
42
De schoonzoon
Der Schwiegersohn
43
De schoonouders
Der Schwiegereltern
44
Trouwen
Heiraten
45
De bruiloft
Die Hochzeit
46
Het echtpaar
Das Ehepaar
47
De echtgenoot
Der Ehemann
48
De echtgenote
Die Ehefrau
49
Geel
Gelb
50
Rood
Rot
51
Roze
Rosa
52
Paars
Violett
53
Bruin
Braun
54
Blauw
Blau
55
Groen
Grün
56
Oranje
Orange
57
Zwart
Schwarz
58
Wit
Weiß
59
Grijs
Grau
60
De kleur
Die Farbe
61
Licht
Hell
62
Donker
Dunkel
63
De vorm
Die Form
64
De cirkel
Der Kreis
65
Het vierkant
Das Quadrat
66
Hoekig
Eckig
67
Rond
Rund
68
Het goud
Das Gold
