Dutch List . 12 Flashcards
(81 cards)
1
Q
aandacht de
A
attention the
2
Q
aanwijzen
A
point out to
3
Q
abonnement het
A
subscription the / season ticket the
4
Q
afbeelding de
A
picture the
5
Q
afspreken
A
agree on a time to / agree on a place to
6
Q
anders / iemand anders / iets anders
A
else someone else / something else
7
Q
anders
A
different / Each day is different.
8
Q
atletiek de
A
athletics
9
Q
begin het
A
beginning the
10
Q
beroemd
A
famous
11
Q
bieb de
A
library the
12
Q
bladzijde de
A
page the
13
Q
boete de
A
fine the / penalty the
14
Q
bord het (schoolbord)
A
board the (blackboard the)
15
Q
cent de
A
cent the
16
Q
computer de
A
computer the
17
Q
conditie de
A
condition the / shape the
18
Q
cursus de
A
course the
19
Q
dank (Geen dank.)
A
thanks (That’s alright. / You’re welcome.)
20
Q
dezelfde
A
the same
21
Q
eenmalig
A
once
22
Q
eindigen
A
end to
23
Q
extra
A
extra / additional
24
Q
fitness
A
work out to / fitness training the
25
formulier het
form the
26
gedicht het
poem the
27
genoeg
enough
28
gezondheid de
health the
29
hangen
hang to
30
hartelijk (hartelijke groeten)
kind (kind regards)
31
hetzelfde
the same
32
iedereen
everyone
33
info de
info the / information the
34
ingevuld (invullen)
filled in (fill in to)
35
inleveren
hand in to
36
inschrijven zich
register to
37
instrument het
instrument the
38
keuze de
choice the
39
kloppen (Dat klopt)
be right to (That is right.)
40
korting de
discount the
41
kwartaal het
quarter the
42
laten / laten zien
let to / show to
43
legitimatiebewijs het
ID the / ID card the
44
lenen van
borrow from to
45
lid het
member the
46
lijken
resemble to
47
locatie de
location the / venue the
48
lukken / Dat moet lukken
work to / That should work.
49
meedoen met
join (in) to / take part in to
50
meegaan
accompany to
51
naartoe
go to / be going to
52
niemand
no one
53
omdat
because
54
ontvangen
receive to
55
ophalen
pick up to
56
oplossing de
solution the
57
opmerking de
comment the / remark the
58
optreden het
performance the
59
opzeggen
cancel to
60
pas de
card the / pass the
61
podium het
stage the
62
presentatie de
presentation the
63
proefles de
trial lesson the
64
publiek het
public the
65
reserveren
reserve to
66
sluiten
close to
67
sommige
some
68
spannend
exciting thrilling
69
spelen
play to
70
starten
begin to / start to
71
steeds
constantly / all the time
72
stoppen
stop to
73
taal de
language the
74
talent het
talent the
75
theater het
theatre the
76
verbeteren
improve to
77
verschillend
different / various
78
voordeel het
advantage the
79
voorlezen
read (out loud) to
80
zaal de
hall the
81
zoveel net
just as much
