Eindtermen (blauwe kaders) Flashcards

(304 cards)

1
Q

De belangrijkste bijwerking van paracetamol

Dit treedt op bij een dosis van meer dan …

Risicofactoren voor het ontwikkelen van
leverbeschadiging zijn (3).

A

Leverbeschadiging

150 mg/kg per dag

pre-existente leverbeschadiging, alcoholisme en een slechte
voedingstoestand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

… is geïndiceerd bij paracetamolintoxicatie.

A

N-acetylcysteïne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Werkingsmechanisme NSAID’s

A

Remming van de prostaglandinesynthese door remming van het enzym cyclo-oxygenase (COX)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

NSAID’s effecten (3)

A

Pijnstillend
Koortswerend
Ontstekingsremmend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Klassieke NSAID’s (3 voorbeelden)

A

Ibuprofen
Naproxen
Diclofenac

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Celecoxib

A

COX-2 remmer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Belangrijkste bijwerkingen NSAID’s (4)

A

Ulcus pepticum
Nierfalen
Trombocytopathie
Verergering van hartfalen door water- en zoutretentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Risicofactoren ontwikkelen ulcus pepticum bij NSAID gebruik (4)

A

Een ulcus in de VG
Reumatoide artritis
Hartfalen
DM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Risicofactoren voor ontwikkelen van nierfalen bij gebruik NSAID (4)

A

Hartfalen
Dehydratie
Sepsis
Pre-existent nierfalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bij het gebruik van (4) icm NSAID’s is er een verhoogd risico op GI bloedingen

A

Coumarines
TAR’s
Steroiden
SSRI’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

NSAID’s icm (2) geven een verhoogd risico op hartfalen en nierfalen

A

RAS-remmers
Diuretica

Oa door zoutretentie ontstaat dan hartfalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Opiaten binden aan opioid-receptoren (mu, kappa, delta). Waar hebben onderstaande receptoren effect op?

Mu (5)
Kappa (5)

A

Mu: analgesie, supraspinale analgesie, ademhalingsdepressie, euroforie, fysieke afhankelijkheid

Kappa: analgesie, miosis, sedatie, dysforie, psychotoimetische effecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Couperen opiaten dmv

A

Naloxon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Fentanyl, aanzienlijk sterker analgetisch effect dan morfine, beschikbaar in 3 toedieningsvormen

A

Nasaal
Transdermaal
Buccaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

3 bijwerkingen tramadol

A

Duizeligheid
Delier
Misselijkheid

Zwak analgetisch effect, relatief veel bijwerkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Tramadol heeft remmende werking op heropname van (2)

A

Noradrenaline
Serotonine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Codeine is voor werkzaamheid afhankelijk van CYP…

A

CYP2D6

Acitivteit wisselt sterk, effect bij individuele patient niet goed te voorspellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Groter risico op afhankelijkheid bij opiaten bij (2)

A

VG middelenmisbruik
Snel werkende opiaten (fentanyl neusspray of lolly)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Bijwerkingen opiaten (3)

A

Obstipatie
Ademdepressie
Afhankelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Risicofactor ontwikkelen ademdepressie bij opiaatgebruik

A

COPD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Paracetamol

A

Volgens FK: aceetanilidederivaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Diclofenac

A

NSAID

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Naproxen

A

NSAID

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Ibuprofen

A

NSAID

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Morfine
Opiaat
26
Fentanyl
Opiaat
27
Tramadol
Opiaat (zwak)
28
Oxycodon
Opiaat
29
Codeine
Hoestprikkeldempende middelen (volgens FK)
30
Naloxon
Antidotum (voor opiaten)
31
Omeprazol
PPI
32
Furosemide
Lisdiureticum
33
Lisinopril
ACE-remmer
34
Losartan
ARB
35
Acenocoumarol
VKA
36
Acetylsalicylzuur
TAR (of salicylaten als analgeticum)
37
Paroxetine
SSRI
38
Oxybutynine
Urologisch spasmolyticum Ook heel anticholinerg: oa obstipatie
39
Amitryptiline
TCA
40
Oxazepam
Benzo
41
Macrogol
Osmotisch werkend laxans
42
Lactulose
Osmotisch werkend laxans
43
Fosfaatclysma
Osmotisch werkend laxans
44
Werking acetylsalicylzuur
Remmen COX -> vorming tromboxaan A2 neemt af -> remmen primaire hemostase
45
Werking clopidogrel
Gericht tegen ADP receptor op trombocyten
46
Acetylsalicylzuur en clopidogrel remmen beide …. Duur effect?
Irreversibel de trombocytenfunctie Effect ongeveer 1 week, komt overeen met snelheid vormen nieuwe bloedplaatjes (ca 10 dagen)
47
Werking ticagrelor Duur effect?
Blokkeren reversibel P2Y12-receptor op trombocyten Duur afhankelijk van T1/2, is maar kort (T1/2 = 7 uur en van actieve metaboliet ongeveer 8-12 uur)
48
Indicaties acetylsalicylzuur (4)
Primaire en secundaire preventie bij arterieel vaatlijden: - Myocardinfarct - AP - post CABG Tweede keus na TIA of CVA en PAV
49
Indicaties clopidogrel (4)
Na stentplaatsing ACS Perifeer vaatlijden Na TIA of CVA
50
Indicatie ticagrelor
Icm acetylsalicylzuur bij ACS (al dan niet met stenting), duur meestal 12 maanden, acetylsalicylzuur dan wel levenslang
51
Belangrijkste bijwerking TAR’s Wanneer grotere kans hierop?
Risico op bloedingen Ouderen grotere kans
52
Acetylsalicylzuur icm (3) geeft groter risico op (maag)bloedingen
Corticosteroiden NSAID’s SSRI’s
53
Meeste OK’s kan acetylsalicylzuur door gebruikt worden. Bij acute invasieve ingreep veel verwacht bloedverlies of acute situatie kan … gegeven worden.
Trombocytentransfusie
54
Vier stollingsfactoren afhankelijk van vit K
II VII IX X
55
T1/2 acenocoumarol
8-11 uur Effect houdt enige dagen aan
56
T1/2 fenprocoumon
160 uur Effect kan enkele weken aanhouden
57
Indicaties acenocoumarol of fenprocoumon (4)
AF Mechanische klepprothese Longembolie DVT
58
Berekenen kans op TIA/CVA bij AF via … Wanneer vit K antagonist aanbevolen?
CHA2DS2-VASc-score Score >1 vit K antagonist aanbevolen
59
Belangrijkste bijwerking VKA? Risico hierop het grootst bij (3)
Bloedingen Therapieontrouw Onregelmatige alcoholinname Koortsende ziekte
60
Bloeding bij gebruik vit K antagonisten, behandeling
Vitamine K toedienen Bij fenprocoumon herhalen op geleide van INR (lange T1/2) Bij ernstige bloedingene vierfactoren concentraat (Cofact), onmiddelijk effect, ook op geleide van INR
61
VKA icm (2) geven verhoogd risico op bloedingen en GI complicaties
NSAID’s Corticosteroiden
62
…geeft snelle sterke verlenging van INR bij gelijktijdig gebruik van VKA ( = remmer CYP…)
Co-trimoxazol = remmer CYP2C9 DEZE COMBINATIE VERMIJDEN
63
(3) verminderen werking VKA
Carbamazepine Fenytoine Rifampicine (Inducers) -> hoger risico trombose
64
Werking heparines
Heparines (heparine, nadroparine) zijn directe remmers van geactiveerde stollingsfactoren (met name trombine en factor Xa) Kunnen alleen parenteraal worden toegediend
65
Indicatie heparines
Ter overbrugging bij starten of onderbreken van coumarinederivaten en DOACs
66
Belangrijkste bijwerking heparines = bloedingen Risico met name aanwezig bij simultaan gebruik van (2)
Corticosteroiden NSAID’s
67
LMWH eliminatie Welke spiegel kan je controleren?
Renaal, rekening houden met risico van accmulatie van LMWH bij nierinsufficientie -> lab controle, evt anti-Xa spiegel meten
68
Bloeding onder behandeling met heparine wordt gecoupeerd met …
Protamine
69
Dabigatran werking
Remmer factor II
70
Apixaban werking
Remmer factor Xa
71
Edoxaban werking
Remmer factor Xa
72
Rivaroxaban werking
Remmer factor Xa
73
Indicaties DOAC’s (3) Wanneer duidelijk NIET geindiceerd?
Non-valvulair AF bij CHA2DS2-VASc score >1 DVT Longembolie NIET bij AF met matige tot ernstige mitralisstenose of mechanische klepprothese
74
Belangrijkste bijwerking DOAC’s is bloedingen. Risico in geval van … groter bij nierfunctieverlies
Dabigatran Bloedspiegel kan verhoogd worden door alle geneesmiddelen die nierinsufficientie veroorzaken
75
Bloeding onder dabigatran wordt gecooupeerd met
Idarucizumab
76
Bloeding onder apixaban rivaroxaban edoxaban wordt gecoupeerd met
Vierfactorenconcentraat (Cofact)
77
Fenprocoumon
VKA
78
Heparine
Heparine
79
Nadroparine
Heparine/LMWH
80
Protamine
Antidotum (voor heparine/LMWH)
81
Vitamine K
Kan gegeven worden bij bloeding onder VKA (niet acuut)
82
Vierfactorenconcentraat
Protrombinecomplex, bloedstollingsfactoren (Cofact, Beriplex)
83
Idarucizumab
Antidotum (voor dabigatran)
84
Andexanet Alfa
Antidotum (voor apixaban of rivaroxaban)
85
Co-trimoxazol
Sulfonamide en trimethoprim
86
Prednison
Corticosteroid
87
Carbamazepine
Anti-epilepticum
88
Dabigatran
DOAC
89
Apixaban
DOAC
90
Rivaroxaban
DOAC
91
Edoxaban
DOAC
92
Werking diuretica
Remmen elektrolytabsorptie in de nier en vergroten daardoor de natriumuitscheiding in de urine
93
Indicaties thiazidediuretica (2)
Hypertensie Mild hartfalen
94
Indicaties lisdiuretica (1)
Hartfalen
95
Indicatie kaliumsparende diuretica
Naast een lis- of thiazidediureticum ter voorkoming van hypokaliemie
96
Indicatie spironolacton
Hartfalen NYHA III Beperkt hermodellering van het hart bij hartfalen Zwak diuretisch effect
97
Bij nierfunctieverlies daalt de werking van … diuretica
Lis- en thiazide
98
Bijwerkingen thiazidediuretica (4)
Dehydratie (dorst, verwardheid) Hypokaliemie (ritmestoornissen, spierzwakte) Orthostatische hypotensie (valneiging) Hyponatriemie (misselijkheid, verwardheid, verhoogde valneiging)
99
Bijwerkingen lisdiuretica (4)
Dehydratie (dorst, verwardheid) Hypokaliemie (ritmestoornissen, spierzwakte) Orthostatische hypotensie (valneiging) Nierinsufficientie
100
Bijwerking kaliumsparende diuratica is hyperkaliemie. Dit risico is verhoogd bij (3)
DM Nierfalen Hartfalen
101
Door een … of … toe te voegen kan een hypokaliemie voorkomen worden
Kaliumsparend diureticum RAS-remmer
102
Een hyperkaliemie met ECG afwijkingen kan bestreden worden door (3)
Calciumgluconaat (voorkomt ritmestoornis) Insuline/glucose Natriumpolystyreensulfaat
103
Diuretica: het risico op vallen is verhoogd bij …
Ouderen
104
Diuretica: bij (4) is er een verhoogd risico op dehydratie
Koorts Diarree Braken Hoge omgevingstemperatuur Behandeling = fysiologisch zout infuus
105
Effecten betablokkers (3)
Verlagen hartfrequentie, bloeddruk en contractiliteit van het hart
106
Indicaties betablokkers (4)
AF Hypertensie Hartfalen Secundaire preventie na myocardinfarct
107
Bijwerkingen betablokkers (3)
Hypotensie Bradycardie Verhoogde valneiging
108
Sotalol kan als bijwerking … geven Dt risico is verhoogd bij (2)
Ritmestoornissen Verhoogd bij hypokaliemie en nierfunctieverlies, omdat sotalol door de nier wordt uitgescheiden
109
Amlodipine
Calciumantagonist, dihydropyridine
110
Nifedipine
Calciumantagonist, dihydropyridine
111
Verapamil
Calciumantagonist, non-dihydropyridine
112
Diltiazem
Calciumantagonist, non-dihydropyridine
113
Werking dihydropyridines (calciumantagonist)
Uitwerking op gladde spiercellen, verlagen vaattonus en coronairarterien en perifere arterien worden wijder. Bloeddruk wordt verlaagd
114
Bijwerkingen calciumantagonisten (2)
Hypotensie Valneiging
115
Belangrijke bijwerking verapamil/diltiazem
Bradycardie Dus niet samen met betabokker!
116
Indicaties RAS-remmers (3)
Hypertensie Hartfalen Diabetische proteinurie
117
Bijwerkingen ACE-remmers (6)
Hyperkaliemie Nierfalen Hypotensie Valneiging Angio-oedeem oro-naso-farynxgebied Kriebelhoest ‘Start low, go slow’ Valrisico kan verlaagd worden door ‘s avonds te doseren
118
Effect hartglycosiden (digoxine) (3)
Vergroot contractiekracht hart Verlaagt hartfrequentie Vertraagt AV-geleiding
119
Indicaties digoxine (2)
Hartfalen AF met snelle ventrikelvolgfrequentie
120
Halfwaardetijd digoxine
40-70 uur
121
Klaring en therapeutische breedte digoxine
Renaal Smal
122
Bijwerking digoxine Verhoogd risico hierop bij (2)
Ritmestoornissen Verhoogd risico bij hypokaliemie en nierfunctieverlies
123
Indicaties nitraten (zoals nitroglycerine) (2)
AP Longoedeem / astma cardiale
124
Probleem nitraten als onderhoudsbehandeling
Optreden van tolerantie voor het effect Voorkomen door intermitterend te doseren
125
Belangrijkste bijwerking nitraten
Nitraatcollaps Meestal bij gebruik van snelwerkend preparaat (voor acute pOB), risico groter bij pt die ondervuld zijn. Om bijwerking te voorkomen medicament niet staand in laten nemen.
126
Chloortalidon
Thiazidediureticum
127
Hydrochloorthiazide
Thiazidediureticum
128
Furosemide
Lisdiureticum
129
Spironolacton
Kaliumsparend diureticum
130
Triamtereen
Kaliumsparend diureticum
131
Metoprolol
Betablokker, selectief
132
Sotalol
Betablokker, niet selectief
133
Propranolol
Betablokker, niet selectief
134
Carvedilol
Betablokker, niet selectief
135
Atenolol
Betablokker, selectief B1
136
Digoxine
Glycoside
137
Losartan
ARB
138
Isosorbide-dinitraat
Nitraten
139
Isosorbide-mononitraat
Nitraten
140
Paroxetine
SSRI
141
Natriumpolystyreensulfonaat
Kationwisselaar, bij hyperkaliemie
142
KCl-drank
Kaliumzout, profylaxe en behandeling van hypokaliemie
143
Bij iedere patient met DM2 en … wordt gestart met metformine
Voldoende nierfunctie >30
144
Bijwerkingen metformine (2)
Maagdarmstoornissen (mn dunne ontlasting, soms diarree) Zeldzaam: lactaatacidose
145
Contra-indicaties metformine (4)
Nierinsufficientie Hartfalen Chronische hypoxemie Sepsis
146
Wanneer metformine niet (meer) voldoende werkt over op
Combinatietherapie metformine en SU-derivaat (gliclazide)
147
Bijwerking SU-derivaten
Door stimulerende werking op insulinesecretie: hypoglykemie
148
Risico op hypoglykemieen bij gebruik SU derivaat wordt verhoogd door (3)
Slechte/onregelmatige voedselintake Inspanning Nierinsufficientie
149
Hypoglykemie kan bestreden worden door (3)
Eten van koolhydraten Toedienen glucose Toedienen glucagon
150
Welke medicijnen kunnen de beginsymptomen van een hypoglykemie maskeren?
Niet-selectieve betablokkers
151
Belangrijkste bijwerking SGLT2 remmers
Euglycemische diabetische ketoacidose (EDKA)
152
Een hypoglykemie ontstaat meestal bij een pt die met insuline wordt behandeld en die (2)
Maaltijd heeft overgeslagen Uitzonderlijk zware inspanning heeft verricht
153
Humuline regular (insuline)
Kortwerkend recombinant humaan insuline (Kortwerkende insuline) 30 min voor de maaltijd, piekwerking 2-3 uur na injectie, werkingsduur 6-8 uur
154
Insuline aspart
Kortwerkend recombinant humaan insuline-analoog (Snelwerkend insuline-analoog) Direct voor/tijdens/na maaltijd, piekwerking 45-90min, werkingsduur 4-5 uur
155
Insuline glargine
Langwerkend humaan insuline-analoog (Langwerkende insuline-analoog, Lantus) Tussen avondeten en net voor slapen gaan, werkingsduur 24 uur of langer
156
Metformine
Biguanide
157
Tolbutamide
SU-derivaat
158
Glimepiride
SU-derivaat
159
Gliclazide
SU-derivaat
160
Dapagliflozine
SGLT2-remmer
161
Glucagon
Bloedglucoseverhogend middel
162
Indicatie antidepressiva
Matig-ernstige depressies
163
Indicaties TCA’s (2)
Matig-ernstige depressies Neuropathische pijn
164
Indicaties SSRI’s (3)
Matig-ernstige depressies Angststoornissen Obsessief-compulsieve stoornissen
165
Bijwerkingen TCA’s
Anticholinerg - droge mond - ostipatie - urineretentie - verwardheid Antihistaminerg - sedatie Antinoradrenerg - orthostatische hypotensie Kinidineachtig - ritmestoornissen
166
TCA’s icm … geven versterking van de othostase
Antihypertensiva
167
SSRI’s kunnen na … SIADH veroorzaken met daarbij risico op ..
1 week Hyponatriemie
168
Risico op SIADH (+ hyponatriemie) bij gebruik van SSRI icm …
Thiazidediuretica
169
SSRI’s icm … geven verhoogd bloedingsrisico
NSAID’s (SSRI geeft trombocytopathie)
170
Symptomen serotoninesyndroom (3)
Agitatie Koorts Hyperreflexie
171
Indicatie lithium
Bipolaire stoornis
172
Uitscheiding lithium
Via nieren
173
(4) zorgen voor verhoogde bloedspiegel van lithium
Dehydratie Diuretica NSAID’s RAS-remmers
174
Klachten bij verhoogde bloedspiegel lithium (5)
Misselijkheid Diarree Tremoren Myoclonieen Soms epileptische insulten
175
Amitriptyline
TCA
176
Nortriptyline
TCA
177
Fluoxetine
SSRI
178
Paroxetine
SSRI
179
Citalopram
SSRI
180
Werking benzo’s
Benzodiazepinen versterken de remmende werking van GABA door binding aan het GABAA ionkanaal, hierdoor wordt de influx van chloride-ionen verlengd, wat leidt tot neuronale hyperpolarisatie.
181
T1/2 diazepam
40-100 uur
182
T1/2 temazepam en oxazepam
4-15 uur Metabolieten van diazepam
183
Indicaties benzo’s (6)
Slaapstoornissen Gegeneraliseerde angststoornissen Behandeling onthoudingsverschijnselen Behandeling koortsconvulsie Behandeling epileptisch insult Premedicatie bij chirurgische ingrepen
184
Bijwerkingen benzo’s (8)
Spierhypotonie -> spierzwakte (valneiging, mn ouderen) Amnesie Afname alertheid (cave autorijden) Langdurig gebruik: tolerantie van effect, afhankelijkheid, reboundfenomeen bij abstinentie (angst, slaapproblemen) Ademdepressie Bij ouderen/kinderen: paradoxale reacties (agitatie, onrust)
185
Ademdepressie bij benzo gebruik kan worden uitgelokt door
COPD
186
Benzo’s: belangrijkste interacties bijdragend tot verhoogde valneiging (3)
Antihypertensiva Alcohol Opiaten
187
Benzo’s: tolerantie van effect voorkomen door (2)
Kort voorschrijven (<2 wkn) Gode patientinstructie
188
Hoe benzos afbouwen bij afhankelijkheid
Ometten naar langwerkend benzo (diazepam), daarna langzaam afbouwen
189
Benzo’s couperen met
Flumazenil (T1/2 = 1 uur) = benzodiazepine receptorantagonist
190
Beta-lactam AB (3)
Penicillinen Cefalosporinen Carbapenems
191
Belangrijkste bijwerkingen penicillinen (3)
Diarree Overgevoeligheidsreacties (mn huidreacties) Anafylactische shock Bij amoxicilline vaker huidreacties, meestal niet immunologisch
192
Bij penicillinen is in <2% sprake van kruisovergevoeligheid met …
Cefalosporinen
193
Werking tetracyclinen
Remmen eiwitsynthese
194
Bijwerkingen tetracyclinen (2)
Gebitsverkleuring bij kinderen Fotosensibilisatie
195
Contra-indicaties tetracyclinen (2)
Kinderen tot 8 jaar Zwanger
196
Wat wort afgeraden bij een kuur tetracyclinen?
Blootstelling an zonlicht
197
Belangrijk bij inname tetracyclinen
Combinatie met aluminium, calcium, ijzer, magnesium bevattende preparaten vermindert de absorptie
198
Aminoglycosiden (gentamicine) worden vooral toegepasts in behandeling van …
(Resistente) gram negatieve bacterien
199
Bijwerkingen aminoglycosiden (2)
Irreversibele doofheid Reversibele nierfunctiestoornis
200
Gentamicine
Aminoglycoside
201
Claritromycine
Macrolide
202
Azitromycine
Macrolide
203
Werking macroliden
Remmen eiwitsynthese
204
Welke AB is effectief bij atypische en gram positieve verwekkers? Denk aan legionella, chlamydia apneumoniae, chlamydia psittaci en coxielle burnetti (Q-koorts)
Macroliden
205
Bijwerkingen/nadelen macroliden (2)
Via CYP2A4 afbraak remmen van veel andere geneesmiddelen. (Bijv statines) Icm andere QTc tijd verlengers risico op torsade de pointes verhoogd
206
Een combinatie van trimethoprim en een sulfonamide is
Co-trimoxazol
207
De werking van methotrexaat kan worden versterkt bij gelijktijdig gebruik van …
Trimethoprim of co-trimoxazol Onderdrukken allen het dihydrofolaatreductase -> levensbedreigende beenmergsuppressie
208
… kan afbraakvan VKA remmen -> stijging INR, ernstige bloedingen
Co-trimoxazol Combi vermijden!
209
Ciprofloxacine
Chinolonen
210
Werking chinolonen
Beinvloeden DNA synthese
211
Chinolonen vooral effectief tegen …
Gramnegatieve organismen
212
Attentie bij inname chinolonen
Niet icm aluminium, calcium, ijzer en magnesium bevattende preparaten Advies: - alternatief AB - 2 middelen gescheiden innemen
213
Bijwerking chinolonen
QT-c tijd verlenging
214
Redenen niet aanslaan AB (4)
Andere verwekker Koortsende niet-infectieuze ziekte Infectiehaard moeilijk bereikbaar Resistentie
215
Resistente bacterien (3)
ESBL VRE MRSA Alleen nog te behandelen met reserve AB. Zoals. Meropenem
216
Piperacilline
Penicilline
217
Tazobactam
Penicilline
218
Cefazoline
Cefalosporine
219
Cefuroxim
Cefalosporine
220
Ceftazidime
Cefalosporine
221
Ceftriaxon
Cefalosporine
222
Meropenem
Carbapenems
223
Doxycycline
Tetracycline
224
Middelen bij UWI (3)
Nitrofurantoine Fosfomycine Trimethoprim
225
Metronidazol
Antiprotozoica
226
Biologische beschikbaarheid =
F Fractie van toegediende dosis die onveranderd algemene circulatie bereikt
227
First pass effect
Na orale toediening kan deel worden gemetaboliseerd door enzymen in darm of lever voordat het in de circulatie komt
228
Verdelingsvolume
Verhouding tussen hoeveelheid opgenomen geneesmiddel in lichaam en plasmaconcentratie Direct na toediening F x D / C0
229
Wat bepaalt de hoogte van oplaaddosering
Verdelingsvolume
230
Onderhoudsdosis in steady state is alleen afhankelijk van
De klaring
231
Enzyminhibitors (5)
Azolen Grapefruitsap Claritromycine Erythromycine Verapamil Hogere bloedspiegels Effect treedt direct op
232
Enzyminducers (3)
Rifampicine Carbamazepine St janskruid Med sneller afgebroken Effect na dagen tot weken
233
Halfwaardetijd
Tijdsduur waarin plasmaconcentratie in waarde halveert
234
Tijd tot het ontwikkelen van steady state is alleen afhankelijk van
Halfwaardetijd
235
Wat bepaalt noodzaak van een oplaaddosering?
Halfwaardetijd
236
Oorzaken lange T1/2 (2)
Geringe klaring Groot verdelingsvolume
237
Reden van voorschrijven vermelden bij (4)
Carbamazepine Fluconazol Methotrexaat Rifampicine In les wordt ook nog colchicine benoemd (staat echter niet in reader)
238
Autorijden temazepam
Categorie 1 (weinig invloed), in een dosering t/m 20mg mag patient tot en met 8 uur na inname niet rijden Bij hogere dosering categorie 3 -> niet rijden
239
Autorijden oxazepam
Categorie 1 (weinig invloed), in een dosering t/m 50mg mag patient tot en met 16 uur na inname niet rijden Bij hogere dosering categorie 3 -> niet rijden
240
Autorijden morfine (in lage dosering)
Na 2 weken gebruik zonder bijwerkingen weer autorijden
241
Autorijden tramadol
Na 2 weken gebruik zonder bijwerkingen weer autorijden
242
Autorijden clemastine
Cat 3 Niet toegestaan
243
WHO stappenplan (6)
1 probleemstelling 2 behandeldoel 3 behandelopties 4 controleer of keuze geschikt is voor specifieke patient 5 recept en patient informatie 6 follow-up
244
De keuze van geneesmiddel obv volgende factoren: (4)
Effectiviteit Veiligheid (nieuwe en oudere medicatie) Kosten Doelmatigheid
245
Risico medicijnen voor de foetus per trimester
1: risico op abortus en aanlegstoornis 2: risico op groeivertraging 3: risico op farmacologische effecten van het geneesmiddel op de foetus (door bv insuline, schildklierremmers) Voor de partus: verhoogd risico op gecompliceerde partus (bv bloedstolling beinvloeden of weeenremming door opiaten of NSAID)
246
Zwangerschap paracetamol
Meest veilig
247
Zwangerschap nadroparine
Meest veilig
248
Zwangerschap amoxicilline
Meest veilig
249
Zwangerschap Claritromycine
Meest veilig
250
Zwangerschap acetylsalicylzuur
Meest veilig, max 160mg/dag
251
Zwangerschap metoprolol
Waarschijnlijk veilig
252
Zwangerschap metformine
Waarschijnlijk veilig
253
Zwangerschap diclofenac en ibuprofen
Waarschijnlijk veilig (1e en 2e trimester)
254
Zwangerschap carbamazepine
Risico op aangeboren afwijkingen: alleen gebruiken in uitzonderingsgevallen met extra controles
255
Zwangerschap acenocoumarol, fenprocoumon
Risico op aangeboren afwijkingen: alleen gebruiken in uitzonderingsgevallen met extra controles
256
Zwangerschap doxycycline
Risico op aangeboren afwijkingen: alleen gebruiken in uitzonderingsgevallen met extra controles
257
Zwangerschap gentamicine
Risico op aangeboren afwijkingen: alleen gebruiken in uitzonderingsgevallen met extra controles
258
Zwangerschap enalapril
Risico op aangeboren afwijkingen: alleen gebruiken in uitzonderingsgevallen met extra controles
259
Zwangerschap ciprofloxacine
Risico onbekend, kies middel waar meer over bekend is
260
Borstvoeding paracetamol
Meest veilig, handhaven
261
Borstvoeding ibuprofen
Meest veilig, handhaven
262
Borstvoeding acenocoumarol
Meest veilig, handhaven
263
Borstvoeding nadroparine
Meest veilig, handhaven
264
Borstvoeding diclofenac
Waarschijnlijk veilig
265
Borstvoeding Acetylsalicylzuur
Waarschijnlijk veilig
266
Borstvoeding metoprolol
Waarschijnlijk veilig
267
Borstvoeding fenprocoumon
Waarschijnlijk veilig
268
Borstvoeding enalapril
Waarschijnlijk veilig
269
Borstvoeding metformine
Waarschijnlijk veilig
270
Borstvoeding ciprofloxacine
Risico onbekend
271
Borstvoeding codeine
Mogelijk risico
272
Borstvoeding morfine
Mogelijk risico
273
Borstvoeding oxazepam en diazepam
Risico: stoppen (bij langdurig gebruik)
274
Geneesmiddelenreacties, waarbij het geneesmiddel acuut gestopt moet worden, zijn: (3)
A. Anafylaxie (immunologisch/ niet-immunologisch) B. Trombocytopenie/ hemolytische anemie C. Ernstige huidreacties (Severe Cutaneous Adverse Reactions (SCAR)) — C.1. Stevens Johnson Syndroom (SJS) — C.2. Toxische Epidermale Necrolyse (TEN)
275
(3) zijn het meest frequent verantwoordelijk voor het ontstaan van een anafylactische/anafylactoïde reactie.
β-lactam-antibiotica, NSAID’s en spierverslappers zoals bij anesthesie worden gegeven
276
(3) zijn de meest voorkomende risicofactoren voor het ontstaan van een anafylactische/anafylactoïde reactie.
Frequente blootstelling, immuun activatie (chronische virale infecties) en astma/atopie (heftiger beloop)
277
Indien er sprake is van een ernstige anafylactische/anafylactoïde reactie (circulatoire problemen, bronchospasme, luchtwegproblemen door oedeem in de epiglottis regio) wordt … toegediend. Bij een milde reactie worden slechts … en … gegeven
Indien er sprake is van een ernstige anafylactische/anafylactoïde reactie (circulatoire problemen, bronchospasme, luchtwegproblemen door oedeem in de epiglottis regio) wordt adrenaline toegediend. Bij een milde reactie worden slechts antihistaminica en corticosteroïden gegeven.
278
4 stappen bij anafylactische/anafylactoide reactie (wat betreft de behandeling behoort tot en met stap 2 tot de eindtermen)
Stap 1 STOPPEN verdacht geneesmiddel vervangen door chemisch niet verwant geneesmiddel. Stap 2 a) Adrenaline 0.5 i.m. b) Clemastine (Tavegil) 2mg i.v. c) Dexamethason 8mg i.v. d) Bij (verdenking) bronchospasmen salbutamol 5mg vernevelen Stap 3 Nogmaals adrenaline 0.5mg i.m. Bij hypotensie: fluid challenge 500 ml NaCl 0,9% in 15minuten, herhaal zo nodig Stap 4 • Vervolgbehandeling MC/IC • Bij gebruik bèta-blokker: overweeg toediening glucagon 1mg iv in 5 minuten gevolgd door 5-15 microg/min i.v. • Start adrenaline perfusor 1 microg/min iv en titreer tot hemodynamisch stabiel (max 15 microg/min)
279
(2) zijn de het meest frequent verantwoordelijk voor het ontstaan van een trombocytopenie/hemolytische anemie.
Heparines en β-lactam-antibiotica
280
(3) zijn de meest voorkomende risicofactoren voor het ontstaan van een trombocytopenie/hemolytische anemie.
Frequente blootstelling, immuun activatie (chronische virale infecties) en astma/atopie (heftiger beloop)
281
Behandeling trombocytopenie/hemolytisce anemie (2 stappen)
Stap 1 STOPPEN verdacht geneesmiddel/ vervangen door chemisch niet verwant geneesmiddel Stap 2 (trombocyten) transfusie
282
Wat is HIT?
De door heparine geïnduceerde trombopenie (HIT) is een relatief weinig voorkomende, maar wel gevreesde complicatie van heparine. Hierbij ontstaat bij een met heparine behandelde patiënt een antistof tegen het complex van heparine en de in bloedplaatjes voorkomende plaatjesfactor-4. Binding van deze antistof aan het bloedplaatje leidt tot krachtige plaatjesactivatie, hetgeen leidt tot verbruik van trombocyten (met als gevolg trombocytopenie) en in veel gevallen ernstige arteriële of veneuze trombose.
283
Er worden twee typen HIT onderscheiden. Type I is een … trombocytopenie, terwijl type II de … vorm betreft
Type I is een niet immuungemedieerde trombocytopenie, terwijl type II de immuungemedieerde vorm betreft
284
HIT type 1 vs HIT type 2: ontstaan?
Type I: 1-4 dagen na start heparine Type II: 5-10 dagen na start heparine
285
HIT type 1 vs HIT type 2: trombocyten aantal?
Type I: zakken meestal tot 100x10^9/l Type II: lager dan bij type I, zakken meestal tot 30-55x10^9/l
286
HIT type 1 vs HIT type 2: antilichamen?
Type I: geen anti-HEP/PF4 antilichamen Type II: wel anti-HEP/PF4 antilichamen
287
HIT type 1 vs HIT type 2: trombose / bloedingscomplicaties?
Type I: geen trombose, geen bloedingscomplicaties Type II: 30% trombose, zelden bloedingscomplicaties
288
Belangrijke veroorzakers van geneesmiddel geïnduceerde hemolytische anemie zijn (1)
β-lactam- antibiotica Een voorbeeld is de door penicilline veroorzaakte hemolytische anemie, ontstaan door binding van IgG-antistoffen aan een penicillindeterminant gebonden aan de erytrocytenmembraan.
289
De hemolytische anemie treedt na circa … na start van het sensitiserende geneesmiddel op. Na staken van het veroorzakende geneesmiddel treedt doorgaans binnen … herstel op.
De hemolytische anemie treedt na circa een week na start van het sensitiserende geneesmiddel op. Na staken van het veroorzakende geneesmiddel treedt doorgaans binnen enkele dagen herstel op.
290
De meest voorkomende bijwerkingen van geneesmiddelen zijn huidafwijkingen, welke frequent worden gezien bij gebruik van (4).
penicillinen, cefalosporinen, allopurinol en carbamazepine
291
De maculopapuleuze eruptie is de frequentst voorkomende geneesmiddeleneruptie en wordt vooral gezien bij (3).
penicillinen, carbamazepine en allopurinol
292
Bij SJS is <…% van het lichaamsoppervlak aangedaan. Naast de huid zijn vaak ook meerdere … aangedaan. Het gaat meestal gepaard met (2).
Bij SJS is <10% van het lichaamsoppervlak aangedaan. Naast de huid zijn vaak ook meerdere slijmvlieslokalisaties aangedaan. Het gaat meestal gepaard met conjunctivitis en orale mucositis.
293
Bij uitbreiding van SJS, wanneer >…% lichaamsoppervlak is aangedaan, spreekt men van TEN.
30
294
(3) zijn het meest frequent verantwoordelijk voor het ontstaan van ernstige huidreacties zoals Stevens Johnson Syndroom (SJS) en Toxische Epidermale Necrolyse (TEN).
Verschillende antibiotica, carbamazepine en allopurinol
295
(3) zijn de meest voorkomende risicofactoren voor het ontstaan van ernstige huidreacties zoals Stevens Johnson Syndroom (SJS) en Toxische Epidermale Necrolyse (TEN).
Frequente blootstelling, immuun activatie (chronische virale infecties) en astma/atopie (heftiger beloop)
296
Behandeling SJS en TEN (2 stappen)
Stap 1 Levensgevaarlijk, medicatie direct stoppen! Stap 2 • Pijnbestrijding • Infectiebestrijding • Indien >30% van lichaamsoppervlak aangedaan doorverwijzing naar brandwondencentrum
297
Couperen LMWH, kan dat?
Het effect van nadroparine, een LMWH, kan slechts gedeeltelijk tegengegaan worden, aangezien de anti-Xa activiteit van LMWH maximaal voor 50% geneutraliseerd kan worden.
298
Bij hypertensie is een … bij ouderen de eerste keuze.
thiazide diureticum
299
Glimeperide
SU-derivaat (langwerkend)
300
… is een sterke remmer van CYP3A4
Claritromycine
301
Na ongeveer …x de halfwaardetijd is steady state bereikt
4
302
Uit farma les: niet-intentionele vs intentionele factoren
Niet-intentioneel = onbewust (bv vergeetachtigheid, beperkt vermogen behandeling te begrijpen, onherkenbaarheid van geneesmiddel, kosten (bijbetaling), analfabetisme, slechtziendheid) Intentioneel = (semi) bewust (bv zorgen om bijwerkingen geneesmiddel, kennisgebrek, pt ervaart noodzaak niet, negatieve attitude tav geneesmiddel, gebrek aan vertrouwen behandeling, stigmatisering)
303
Uit farma les: wat is een “me too”?
Nieuwe generatie geneesmiddelen die hetzelfde doet als de oude (denk bijvoorbeeld aan alle soorten bestaande PPI’s)
304
Uit farma les: wat is een New chemical entity (NCE)
NCE: nieuw medicijn op de markt (extra aandacht voor onverwachte bijwerkingen)