Eva 02.06 hete 3 Flashcards
(226 cards)
1
Q
a boiled egg
A
een gekookt eitje
2
Q
the polluted enviroment
A
het vervuilde milieu
3
Q
the burned out house
A
het afgebrande huis
4
Q
a stolen bike
A
een gestolen fiets
5
Q
the vandalized park bench
A
het vernielde parkbankje
6
Q
the laughing girls
A
de lachende meisjes
7
Q
the hardworking pupil
A
de hardwerkende leerling
8
Q
something nice
A
iets lekkers
9
Q
nothing special
A
niets speciaals
10
Q
something white
A
wat wits
11
Q
There isnot much of interest on television tonight.
A
Er is vanavond weinig interessants op de televisie.
12
Q
The funny thing was that…
A
Het grappige was dat…
13
Q
some
A
sommige
14
Q
some people
A
sommigen
15
Q
many people
A
velen
16
Q
many
A
veel
17
Q
few
A
weinig
18
Q
few people
A
weinigen
19
Q
all people
A
allen
20
Q
all
A
alle
21
Q
different
A
verschillende
22
Q
various people
A
verschillenden
23
Q
both people
A
beiden
24
Q
both
A
beide
25
Many people already have this book.
Velen hebben dit boek al.
26
nicer
liever
27
nicest
liefst
28
more drunk
zatter
29
most drunk
zatst
30
dirtier
viezer
31
dirtiest
viest
32
my younger brother
mijn jongere broer
33
more expensive
duurder
34
most expensive
duurst
35
more
meer
36
most
meest
37
less, fewer
minder (2)
38
least, fewest
minst (2)
39
The most dynamic man I know.
De meest dynamische man die ik ken.
40
I am smarter than my sister.
Ik ben slimmer dan mijn zus.
41
Ams is bigger than Rot.
Ams is groter als Rot.
42
Cider is less expensive than champagne.
Cider is minder duur dan champagne.
43
Cider is not as expensive as champagne.
Cider is niet zo duur als champagne.
44
I am as important as you.
Ik ben even belangrijk als jij.
45
I earn as much as you.
Ik verdien net zo veel als jij.
46
He was as good a player as she.
Hij was een even goede speler als ze.
47
That series was just as bad series as this.
Dat was net zo'n slechte serie als dit.
48
The more I think about it, the angrier I get.
Hoe langer ik erover nadenk, hoe bozer ik word.
49
We're getting older and older.
We worden steeds ouder.
50
8th
achtste
51
9th
negende
52
3rd
derde
53
1st
eerste
54
two point three
twee komma drie
55
1/2 (2)
een half, halve
56
1/4 (2)
een vierde, een kwart
57
3/4 (2)
drie vierde, drie kwaart
58
5/8
vijf achtste
59
2C
twee graden boven nul
60
-2C (2)
twee graden onder nul, min twee
61
two pounds of cheese
twee pond kaas
62
two litres of milk
twee liter melk
63
3m2
drie vierkante meter
64
5 minutes
5 minuten
65
3 quarts
drie kwartier
66
6 hours
zes uur
67
3 weeks
drie weken
68
2 months
twee manden
69
5 years
five jaar
70
What is the date today?
De hoeveelste is het vandaag?
71
umpteenth time / sokadik alkalommal
de zoveelste keer
72
a month or two
een maand of twee
73
a minute or five
een minuut of vijf
74
He is close to 50.
Hij loopt tegen de 50.
75
It is about 20 euros.
Het is rond de 20 euro.
76
It is about 30 euros.
Het is ongeveer 30 euro.
77
The children are playing nicely.
De kinderen zijn lekker aan het spelen.
78
He was reading a book.
Hij zat een boek te lezen.
79
That's possible.
Dat kan.
80
That's not necessary.
Dat hoeft niet.
81
i couldn't do it
ik kon het niet doen
82
I can not do it
ik kan het niet doen
83
I haven't been able to do it
ik heb het niet kunnen doen
84
I had wanted to write to you.
Ik had je willen schrijven.
85
I have never wanted it.
Ik heb het nooit gewild.
86
That wasnot necessary.
Dat had niet gehoeven.
87
She is gonig shopping on Tuesday.
Ze gaat dinsdag winkelen.
88
When are you moving (house)?
Wanneer gaan jullie verhuizen?
89
Margriet had just sent her husband an e-mail when he called.
Margriet had haar man net een e-mail gestuurd toen hij belde.
90
If I had known that I would not have gone to his party.
Als ik dat had geweten dan was ik niet naar zijn feest gegaan.
91
He could also have said that...
Hij had kunnen zeggen dat...
92
Jane had wanted to come too.
Jane had ook willen komen.
93
He is staying at home today.
Hij blijft vandaag thuis.
94
He says that he is staying home today.
Hij zegt dat hij vandaag thuisblijft.
95
I am finishing my work.
Ik maak mijn werk af.
96
I have to finish my work.
Ik moet mijn werk afmaken.
97
sitting reading
zitten te lezen
98
lying down reading
liggen te lezen
99
don't have to read
hoeven niet te lezen
100
read standing
staan te lezen
101
dare to read
durven te lezen
102
promise to read
beloven te lezen
103
try to read
proberen te lezen
104
start reading
beginnen te lezen
105
refuse to read
weigeren te lezen
106
forgot to read
vergeten te lezen
107
come read
komen lezen
108
go read
gaan lezen
109
keep reading
blijven lezen
110
is getting some coffee
is even koffie halen
111
have it read
laten lezen
112
see read
zien lezen
113
hear read
horen lezen
114
een gekookt eitje
a boiled egg
115
het vervuilde milieu
the polluted enviroment
116
het afgebrande huis
the burned out house
117
een gestolen fiets
a stolen bike
118
het vernielde parkbankje
the vandalized park bench
119
de lachende meisjes
the laughing girls
120
de hardwerkende leerling
the hardworking pupil
121
iets lekkers
something nice
122
niets speciaals
nothing special
123
wat wits
something white
124
Er is vanavond weinig interessants op de televisie.
There isnot much of interest on television tonight.
125
Het grappige was dat...
The funny thing was that...
126
sommige
some
127
sommigen
some people
128
velen
many people
129
veel
many
130
weinig
few
131
weinigen
few people
132
allen
all people
133
alle
all
134
verschillende
different
135
verschillenden
various people
136
beiden
both people
137
beide
both
138
Velen hebben dit boek al.
Many people already have this book.
139
liever
nicer
140
liefst
nicest
141
zatter
more drunk
142
zatst
most drunk
143
viezer
dirtier
144
viest
dirtiest
145
mijn jongere broer
my younger brother
146
duurder
more expensive
147
duurst
most expensive
148
meer
more
149
meest
most
150
minder (2)
less, fewer
151
minst (2)
least, fewest
152
De meest dynamische man die ik ken.
The most dynamic man I know.
153
Ik ben slimmer dan mijn zus.
I am smarter than my sister.
154
Ams is groter als Rot.
Ams is bigger than Rot.
155
Cider is minder duur dan champagne.
Cider is less expensive than champagne.
156
Cider is niet zo duur als champagne.
Cider is not as expensive as champagne.
157
Ik ben even belangrijk als jij.
I am as important as you.
158
Ik verdien net zo veel als jij.
I earn as much as you.
159
Hij was een even goede speler als ze.
He was as good a player as she.
160
Dat was net zo'n slechte serie als dit.
That series was just as bad series as this.
161
Hoe langer ik erover nadenk, hoe bozer ik word.
The more I think about it, the angrier I get.
162
We worden steeds ouder.
We're getting older and older.
163
achtste
8th
164
negende
9th
165
derde
3rd
166
eerste
1st
167
twee komma drie
two point three
168
een half, halve
1/2 (2)
169
een vierde, een kwart
1/4 (2)
170
drie vierde, drie kwaart
3/4 (2)
171
vijf achtste
5/8
172
twee graden boven nul
2C
173
twee graden onder nul, min twee
-2C (2)
174
twee pond kaas
two pounds of cheese
175
twee liter melk
two litres of milk
176
drie vierkante meter
3m2
177
5 minuten
5 minutes
178
drie kwartier
3 quarts
179
zes uur
6 hours
180
drie weken
3 weeks
181
twee manden
2 months
182
five jaar
5 years
183
De hoeveelste is het vandaag?
What is the date today?
184
de zoveelste keer
umpteenth time / sokadik alkalommal
185
een maand of twee
a month or two
186
een minuut of vijf
a minute or five
187
Hij loopt tegen de 50.
He is close to 50.
188
Het is rond de 20 euro.
It is about 20 euros.
189
Het is ongeveer 30 euro.
It is about 30 euros.
190
De kinderen zijn lekker aan het spelen.
The children are playing nicely.
191
Hij zat een boek te lezen.
He was reading a book.
192
Dat kan.
That's possible.
193
Dat hoeft niet.
That's not necessary.
194
ik kon het niet doen
i couldn't do it
195
ik kan het niet doen
I can not do it
196
ik heb het niet kunnen doen
I haven't been able to do it
197
Ik had je willen schrijven.
I had wanted to write to you.
198
Ik heb het nooit gewild.
I have never wanted it.
199
Dat had niet gehoeven.
That wasnot necessary.
200
Ze gaat dinsdag winkelen.
She is gonig shopping on Tuesday.
201
Wanneer gaan jullie verhuizen?
When are you moving (house)?
202
Margriet had haar man net een e-mail gestuurd toen hij belde.
Margriet had just sent her husband an e-mail when he called.
203
Als ik dat had geweten dan was ik niet naar zijn feest gegaan.
If I had known that I would not have gone to his party.
204
Hij had kunnen zeggen dat...
He could also have said that...
205
Jane had ook willen komen.
Jane had wanted to come too.
206
Hij blijft vandaag thuis.
He is staying at home today.
207
Hij zegt dat hij vandaag thuisblijft.
He says that he is staying home today.
208
Ik maak mijn werk af.
I am finishing my work.
209
Ik moet mijn werk afmaken.
I have to finish my work.
210
zitten te lezen
sitting reading
211
liggen te lezen
lying down reading
212
hoeven niet te lezen
don't have to read
213
staan te lezen
read standing
214
durven te lezen
dare to read
215
beloven te lezen
promise to read
216
proberen te lezen
try to read
217
beginnen te lezen
start reading
218
weigeren te lezen
refuse to read
219
vergeten te lezen
forgot to read
220
komen lezen
come read
221
gaan lezen
go read
222
blijven lezen
keep reading
223
is even koffie halen
is getting some coffee
224
laten lezen
have it read
225
zien lezen
see read
226
horen lezen
hear read
