Brainscape's Knowledge GenomeTM


Top Flashcards (Certified)
All Flashcards

Nerlandais > Exam Noël 2021 Dossier 2 > Flashcards

Exam Noël 2021 Dossier 2 Flashcards

(117 cards)

Start Studying
1
Q

faire la fête

A

vaak uitgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

soiree pyjamas avec mes amies

A

vrienden thuis uitnodigen en laten logeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

boire de l’alcool

A

alcohol drinken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

passer des heures sur l’ordinateur

A

uren op de computer doorbrengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Laisser du bazar

A

wanorde achterlaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

traînez dans la rue

A

op straat rondhangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

se maquiller

A

zich opmaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

faire des tatous et piercings

A

piercings of tatoeages dragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

rester tard dans le lit

A

laat opstaan / in bed luieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

fumer

A

roken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

se promener dans la rue

A

alleen de staad ingaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

rester dans ta chambre et jouer à la console ou regarder la tv

A

een computer tv / radio op je kamer hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

le rdv

A

de afspraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

prendre rdv

A

een afspraak maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

organiser

A

afspreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

adhérer à

A

zich houden aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

le conflit

A

het conflict

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

les parents

A

de ouder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

l’enfant

A

het kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

les enfants

A

de kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

le fils

A

de zoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

la fille

A

de dochter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

exigence

A

eisen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

obtenir des notes plus élevés

A

( hogere cijfers ) behalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
le rapport d’école
het ( school) rapport
26
aller sur internet
de internetverbinding
27
surfer sur internet
internetten = op het internet surfen
28
fermer
afsluiten
29
la dispute
de ruzie
30
se disputer
ruzie maken
31
être responsable pour
verantwoordelijk zijn voor
32
l’impression
de indruk
33
le désordre
de rotzooi
34
exister
bestaan
35
sévère = autoritaire
streng = autoritair
36
déterminé
bepalen
37
marchander
rondhangen
38
imaginer
bedenken
39
inquiet
bezorgd
40
souffrir de
lijden aan
41
souffir de
lijden onder
42
aujourd’hui
tegenwoordig
43
se plaindre de
klagen over
44
être occupé avec
bezig zijn met
45
remède
verhelpen
46
la règle
de regel
47
règles à la maison
huisregels vastleggen
48
recevoir = inviter
ontvangen = uitnodigen
49
d’ailleurs
trouwens
50
ça parle de lui même
het spreekt vanzelf
51
performant
optreden
52
pas de discours
geen sprake van
53
discuter de quelque chose avec quelqu’un
iets met iemand overleggen
54
fournir
zorgen voor
55
inquiet
ongerust
56
emporter
afhalen
57
le signal
het seintje
58
abusé
misbruik maken van
59
le cycle moteur
de bromfiets
60
décevant
netjes
61
pendant
tijdelijk
62
cause >< conséquence
de oorzaak >< het gevolg
63
le trait de caractère
De eigenschap = de karaktertrek
64
agressif
agressief
65
réagir à quelque chose
reageren op iets
66
assez
nogal
67
la blague
het grapje
68
pleurer
huilen
69
la confiance
het vertrouwen
70
avoir confiance en quelqu’un
vertrouwen hebben in iets
71
faire confiance à quelqu’un
iemand vertrouwen
72
être fière de
trots zijn op iets
73
se dépenser
zich inspannen
74
avoir l’air
uitzien
75
discret
discreet
76
avoir peur de quelque chose
bang zijn iets te doen
77
compter sur quelqu’un
op iemand rekenen
78
être prêt à faire quelque chose
bereid zijn iets te doen
79
posséder
beschikken over iets
80
L’amie
vriend(in)
81
l’amitié
de vriendschap
82
être ami avec
bevriend zijn met
83
tout seul
in zijn eentje
84
jaloux
Jaloers
85
s’entendre avec quelqu’un
met iemand omgaan
86
le secret
Het geheim
87
confier
toevertrouwen
88
tout un tas
een heleboel
89
durer
duren
90
croire en quelque chose
geloven in iets
91
la vie
het leven
92
se sentir
zich voelen
93
le groupe
de groep
94
la dispute
de ruzie
95
se disputer avec quelqu’un
met iemand ruzie maken
96
ça ne me fait rien
het maakt me niks uit
97
s’ennuyer
zich vervelen
98
téléphoner
bellen
99
déménager
verhuizen
100
ça m’est égal
het is mij gelijk
101
très
erg
102
s’énerver
zich irriteren = zich ergeren
103
sortir
uitgaan
104
populaire
populair
105
s’ennuyer
zich vervelen
106
la pause
de pauze
107
prendre la place de quelqu’un
de plaats van iemand innemen
108
en effet
namelijk
109
limiter
beperken
110
le nombre d’amis
het aantal vrienden
111
intime
intiem
112
le lien
de band
113
entretenir
onderhouden
114
grâce à
dankzij
115
autrefois
voorheen
116
en haut >< en bas
bovenaam >< onderaan
117
prendre
opnemen

Nerlandais (19 decks)

Brainscape helps you reach your goals faster, through stronger study habits.
© 2025 Bold Learning Solutions. Terms and Conditions