Gamla tentor BK6010 Flashcards

(193 cards)

1
Q

Het IPCC is…

A

Het IPCC is het Intergovernal Panel on Climate Change, opgericht door de Verenigde Naties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Het ventilatiedebiet is…

A

De hoeveelheid binnenlucht die door ventilatie en door kieren en naden door buitenlucht wordt vervangen, gerekend in m3/s.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De Nota Belvedere (1999) betekent kort samengevat voor het architectuurbeleid van de Nederlandse overheid dat:

A

De cultuurhistorische identiteit sterker richtgevend wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

In het Charter van Venetië ligt de nadruk op:

A

Instandhouden van cultureel erfgoed waarbij behoud van de historische materie, het bouwmateriaal, een essentiële rol speelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Het systeem van het programma MDDS is…

A

Een zogenaamd expertsysyteem dat helpt bij de visuele inspectie en opname en het stellen van een diagnose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De Engelse metselaar Joseph Asplin kreeg een octrooi voor zijn uitvinding van het portlandcement in…

A

1824

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Rotterdam Delfshaven is een goed voorbeeld van…

A

De afstand tussen de traditionele monumentenzorg en de realiteit dat de meeste bewoners zich, gelet op hun allochtone achtergrond, nauwelijks of slecht in negatieve zin kunnen identificeren met dit beschermde stadsgezicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Salvador is een Braziliaanse stad waar eertijds Portugese slavenhandelaars en suikerbaronnen kasten van huizen bouwden. Tegenwoordig is de oude stad…

A

Door de Afro-Amerikaanse bevolking ‘geconfisqueerd’. De wijk wordt als bakermat van de slavencultuur gekoesterd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Het woonhuisonderzoek kreeg in de jaren ’60 en ’70 een belangrijke impuls door…

A

Onderzoek naar de middeleeuwse stenen woonhuizen door Coen Temminck Groll en naar de technische en functionele ontwikkeling van het woonhuis door Henk Zantkuijl en Ruud Meiscke.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De door Herman Zeinstra ontworpen woning aan de Oude Schans in Amsterdam (1975) schaart Coenen onder de noemer…

A

Congruentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De oudste wettelijke maatregelen ter bescherming van monumenten kwamen, voor zover bekend, tot stand…

A

In Rome, in de vorm van keizerlijke decreten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

In Hessen werd pas in de jaren ’70 van de negentiende eeuw begonnen met inventariseren van monunmenten. Toch wordt Hessen wel genoemd als een vroeg voorbeeld van moderne monumentenzorg, omdat…

A

Er in 1818 al een monumentenwet in de moderne betekenis werd afgekondigd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom werd het Colosseum in Rome voor een groot deel afgebroken?

A

Men haalde het marmer en ijzer uit het gebouw om het verderop in de stad weer te gebruiken voor nieuwe gebouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Condensatie op glas ontstaat…

A

Door zodanige afkoeling van de binnenlucht bij het glasoppervlak, dat de relatieve luchtvochtigheid te plaatse 100% wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Een bouwproces in onder te verdelen in zes stadia: initiatief, definitie, ontwerp, uitwerking, uitvoering en nazorg. In welk stadium zou bouwhistorisch onderzoek plaats moeten vinden?

A

Zo vroeg mogelijk, maar in elk geval vóór de ontwerpfase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ASR-schade (schade door een alkali-silica reactie) kunnen we verwachten bij…

A

Steenachtige materialen zoals beton en mortels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat speelde onder andere een belangrijke rol bij de ontwikkeling van systeembouw in beton?

A

Betere scholing van arbeidskrachten. De benodigde kennis voor het werken met betonsysteembouw kwam breder beschikbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

De productie van cement kwam in Nederland…

A

Pas veel later op gang dan in Duitsland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

In welke plaats in Noord Holland kunnen we over de Veermanskade lopen om naar deze gevels te kijken?

A

Hoorn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wie was de ontwerper van deze uitbreiding op het oude stadhuis in Den Haag?

A

Piet Zanstra.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is SWEO?

A

Een acroniem voor Sociaal Wetenschappelijk ErfgoedOnderzek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waarin staat (in grote lijnen) beschreven hoe bouw- (of cultuur-) historisch onderzoek in zijn werk gaat en waaraan het moet voldoen?

A

In de Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Volgens Van Bommerl zou een architect pas gekozen kunnen worden nadat de definitiefase is afgerond. Wat betekent dit volgens hem voor het cultuurhistorisch onderzoek?

A

Het cultuurhistorisch onderzoek hoort bij de definitiefase. Het is wel belangrijk om een deskundige op het gebied van de cultuurhistorie onderdeel te maken van het ontwerpteam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

(Heel verhaal….) Wie is als architect verantwoordelijk voor het restauratiewerk aan het Rijksmuseum?

A

Gijs van Hoogevest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is bij de analyse van een bestaand gebouw dat herontworpen moet worden de belangrijkste bron?
Het gebouw zelf.
26
Overheidsarchieven kunnen niet alles bewaren, zeker de laatste jaren wordt er ontzettend veel papier geproduceerd, daarom worden alleen bepaalde typen stukken nog bewaard. Hoe luidt de kritiek van Paul Meurs daarop?
Tot overmaat van ramp worden archieven opgeschoond, waarbij de procesgeschiedenis gespaard wordt maar de ideeëngeschiedenis vervaagt.
27
Volgens Paul Meur moet, om cultuurhistorie als bouwsteen voor vernieuwing te kunnen gebruiken, in het ontwerpproces aan voorwaarden worden voldaan. Wat zijn die voorwaarden?
Heel precies de bestaande kwaliteiten benoemen en in kaart brengen. - In het ontwerp moet de potentiële kwaliteit van het bestaande voor de toekomst benoemd worden.
28
Als een lijnolieverf lang afgedekt is geweest door latere verflagen...
...is hij vergeeld en verdonkerd. De verf moet enige tijd aan daglicht met UV worden blootgesteld om weer zijn oorspronkelijke kleur te verkrijgen.
29
Deze figuur is een verbeelding van het proces van de herontwerpopgave. Wat wordt met de spiraal aangeduid?
De ‘ontwerplijn’(het ontwerpproces).
30
Welk statement over de strategie van het herontwerpproces is (volgens Van Schagen Architecten) juist?
Een strategie kan met de opdrachtgever pas worden avstgesteld, wanneer de omgeving van het ontwerp is verkend, de probleemstructuur is vastgelegd en aangepast, grenzen zijn afgebakend en conflicten zijn geïdentificeerd.
31
Door welk type voorstudie onderscheidt het werk van Van Schagen Architecten zich?
De studie naar de kwaliteiten en mogelijkheden van het bestaande.
32
Het stedenbouwkundige plan voor Strijp S in Eindhoven werd in 2008 vastgesteld. Welk bureau ontwierp dat plan?
Bureau West 8.
33
Welke waarde acht RMIT de belangrijkste voor de transformatiestrategie voor de ‘Hoge Rug’ op Strijp S?
De ensemble waarde.
34
Wanneer was Stichting Nieuwe Woonvormen opgericht?
1968-1977 (De Stichting Nieuwe Woonvormen werd opgericht als reactie tegen fantasieloze patronen, monotonie van de stedenbouw, opofferingen aan het verkeer, nette stukjes groen, het tekort aan ontmoetingsplekken, de zelden aanwezige beschutting tegen regen en wind, en de scheiding tussen arbeiderswijken en wijken voor hogere inkomensgroepen.)
35
Sinds wanneer bestaat het juridische instrument "beschermd stads en dorpsgezicht"
Om de ruimtelijke kwaliteit van bijzondere historische gebieden in dorpen en steden te bewaken bestaat sinds de jaren '60 het instrument 'beschermd stads- en dorpsgezicht'
36
Caspar Reuvens
Caspar Reuvens behoorde tot de eersten die in de tijd van het Koninkrijk aandacht voor de vaderlandse monumenten vroeg. Dan moeten we echter vooral aan archeologica en hunebedden denken. De hunebed- den heeft hij als monumenten steviger op de kaart weten te zetten. Reuvens is echter vooral van belang als vader van de Nederlandse archeologie, en als grondvester en eerste directeur van het Museum van Oudheden in Leiden.
37
Interventie
De verandering van één onderdeel op gebouwniveau noemen we bij R-MIT interventie. Een transformatie bestaat meestal uit meerdere interventies.
38
Transformatie
Bij transformatie is er sprake van een aantal ingrijpende veranderingen aan onderdelen van het bestaande. Veelal betreft het meerdere gebouwen, een complex, ensemble, wijk of stadsdeel.
39
Renovatie
Met renovatie wordt geduid op maatregelen die tot doel hebben om de functionele en technische staat boven het bestaande niveau te verhogen. Let op, want het Engels kent drie begrippen die in het Neder- lands met renovatie worden vertaald: Renovation, Refurbishment en Conversion. – Renovation: not adding something new, but maintain and improve the value and function; update. – Refurbishment: measures also include intact, but for example, outdated components or surfaces. – Conversion: includes also changes of the loadbearing structure or interior layout
40
Restauratie
Bij restauratie gaat het om het met zorg bezig zijn met objecten, die eerder door anderen zijn gemaakt, omdat men daarin waarden – van welke aard ook – onderkent; waarden die men de moeite waard vindt om aan de volgende generaties door te geven. Vaak zijn deze objecten al eens of zelfs meermaals eerder aangepast en gewijzigd. Restaureren maakt al heel lang onderdeel uit van het totaal aan bouwkundige activiteiten. Restaureren kan alle werkzaamheden omvatten tussen het volledig terugbrengen in de staat van het oorspronkelijke ontwerp en het conserveren in de toestand, waarin het object wordt aangetroffen, alle wijzigingen sinds de bouw respecterend
41
Wat wilde Egeraat doen met het Stationspostkantoor in Amsterdam?
In eerste instantie zou het hoogbouwdeel behouden blijven en worden opgenomen in het plan, al wilde Erik van Egeraat alleen de draagconstructie handhaven. Uiteindelijk is in 2010 echter ook dit deel gesloopt.
42
Volgens de ABCD onderzoeksmethode wordt een gebouw geanalyseerd naar...
De ABCD-methode is geen ontwerpmethode, maar een onderzoeksmethode die ontwerpers kan helpen bij het bestuderen en begrijpen van een gebouw. Zijlstra benadrukt in haar onderzoeksmethode het belang van bouwtechnische informatie die van essentieel belang is voor het herontwerp van bestaande gebouwen en ze bepleit een goede documentatie door de architect van alle technische aspecten en innovaties van een gebouw. Het onderzoek beperkt zich niet tot de oplevering van het gebouw. Want gedurende het bestaan van een gebouw vinden er veranderingen plaats. Het gaat dan ook om verleden, heden en toekomst.
43
Het onderzoeksinstituut voor Modificatie, Interventie en transformatie van de gebouwde ontwerpers wil ontwerpers.....
® MIT wil ontwerpers een vanzelfsprekende houding bijbrengen ten opzichte van de context waarin zij werken. Het gaat erom de opgaven vanuit de bestaande situatie te benaderen, met een natuurlijke nieuwsgierigheid naar de kwaliteiten en betekenissen van de plek.
44
De Nota Belvedere is een beleidstuk van...
De cultuurhistorische identiteit sterker richtgevend wordt.
45
Wanneer was het Justus van Effenblok aangegeven als monument?
1985
46
Justus van Effenblok --> met welk deel waren er de meeste problemen?
Zowel de integrale vervanging van de houten ramen door een grover aluminiumproduct, als het na de renovatie wit schilderen van de hofgevels, bleken geen geslaagde oplossingen. Het complex kreeg er snel een vervuild en haveloos uiterlijk door. Een belangrijke rol speelde daarnaast de sociale achteruitgang van de omliggende buurt in de jaren negentig van de vorige eeuw.
47
De leerstoel conserveringtechnieken kijkt naar
De leerstoel is een van de drie R-MIT leerstoelen; zij beslaat het domein modificatie en materialen. De leerstoel conserveringstechnieken benadert de restauratie vanuit de eigenschappen van het historische materiaal.
48
Wanneer is iets passend bij conserveringstechnieken?
Daar waar het bestaande gebouw een beschermd monument is, gelden ook duidelijke randvoorwaarden vanuit de conserveringstechnische invalshoek, zoals behoud van historische materialen, behoud van uitstraling en compatibiliteit van de interventie of behandeling met de historische materialen. Conserveringstechniek speelt ook een belangrijke rol in het behoud van de kennis rond materialen, technieken en bouwen
49
Waarom wordt een oud gebouw weleens vergeleken met een palimpsest?
De palimpsest is argeloos, onbedoeld ontstaan. De oude en de nieuwe tekst hadden inhoudelijke geen relatie. In de geschiedenis van gebouwen en steden is ook veel argeloos gebruik van historisch materiaal te zien, op kleine en op grote schaal.
50
Dudok zei: Het is noodzakelijk dat wij essentiele waarden.....--> over welke stad?
Een voorloper van de ‘gereedschapskist’ voor het bouwen in een historische omgeving is te vinden in het onderzoek dat de architecten W.M. Dudok en A. Boeken in 1940 verrichtten in de Amsterdamse grachtengordel. Volgens Dudok was de essentie van de grachtengordel gelegen in de ruimte en weidsheid van het stadsbeeld en werd deze door de toegenomen hoogte en breedte van nieuwbouwprojecten onherstelbaar beschadigd.
51
Dudok pleitte voor
het behoud van de stedenbouw- kundige verhoudingen en de kwaliteit van de architectonische details. Als daaraan werd voldaan kon wat hem betreft de ‘bekwame architect’ scheppingsvrijheid krijgen. Hij wilde de vorm van oud Amsterdam niet bevriezen, maar voortbouwen in de geest van de stad, rekening houdend met de intenties van het stadsplan. Voor de veranderingen van binnensteden als gevolg van restauratiecampagnes bestaan tegenwoordig uitdrukkingen als ‘musealisering’, ‘verpretparking’ of ‘gentrification’.
52
Nieuwe programma's in een traditioneel architectonisch jajse volgens Klaas Waarheid zijn.
Als nieuwe programma’s geen plek krijgen in de bestaande stad leidt consolidatie tot haar tegendeel, namelijk tot een langzaam afstervend stadsdeel, omdat die geen antwoord geeft op onvermijdelijke maatschappelijke en stedelijke veranderingen. Nieuwe programma’s in een traditioneel architectonisch jasje getuigen van culturele armoede en een onvermogen van opdrachtgevers en ontwerpers met eigentijdse middelen respectvol om te gaan met de bestaande stad.
53
Herstructurering is de andere uiterste vorm van stedelijke vernieuwing en introduceert nieuwe structuren, functies en vormen;
het is een tabula-rasabenadering, waarbij het bestaande wordt genegeerd of als onbruikbaar wordt gedefinieerd.
54
Wat is cruciaal voor transformatie?
Cruciaal voor de ontwerpopgave binnen de transformatie is de zoektocht naar oplossingen voor maatschappelijke problematieken. Om die zoektocht te kunnen doen is een aantal stappen in het ontwerpproces nodig. Binnen die stappen verandert de functie van het ontwerp steeds. 1. In de eerste stap beschrijven we de situatie die geleid heeft tot een vraag aan ons bureau en hoe wij die vraag omzetten in een ontwerpopgave. 2. De tweede stap is het onderzoek naar mogelijkheden. 3. De derde stap is dan de formulering van een concept van aanpak. (Dit is een fase van convergentie. Aan de hand van het eerste concept worden suboplossingen beschreven en gecombineerd in alternatieve ontwerpen die kunnen worden getoetst aan de hand van de opdracht, inclusief het voortschrijdend inzicht dat de zoektocht heeft opgeleverd.) 4. Pas in de vierde stap komen we toe aan het benoemen van het ontwerp in al zijn breedte en details. 5. De vijfde stap is de uitvoering van het werk, waarin de bewaking van concept en ontwerp centraal staan. In renovatieprojecten is deze fase van groter belang voor het eindresultaat dan bij nieuwbouw. Immers, tijdens de uitvoering komen er altijd weer onverwachte dingen ‘achter het behang vandaan’. 6. De laatste en zesde stap is een terugblik op het resultaat met de betrokkenen: wat was het doel van het project? Hebben we dat gehaald? Hoe was de procesgang daar naar toe? Wat kan er beter?
55
Wat is rehabilitatie?
symbiose van vernieuwing en bestaande gebouw
56
wat is restauratie?
volledig terug of handhaven van bestaande gebouw
57
wat is conversie
extreme make-over
58
Waaruit bestaat de draagconstructie van de gebouwen die samen de Hoge Rug van het Philipsterrein Strijp S in Eindhoven vormen?
Afgezien van deze wijzigingen verkeert de betonnen draagconstructie van de drie gebouwen nog steeds in originele staat Bij de ontwerpen ging met uit van een gestandaardiseerde opzet, flexibele plattegronden en de toepassing van zoveel mogelijk gestandaardiseerde producten. De gebouwen zijn uitgevoerd in monoliet gewapend beton, waarvan de draagconstructie bestaat uit kolommen, hoofdbalken, dwarsbalken en dragende gevels
59
Wat is de kritiek van R-Mit op Strijp-S?
1. Ensemblewaarde 2. Gebruikswaarde 3. Ingenieurskunst
60
Over welke architect heeft het Jo Coenen in verband met contiunaiteit?
Typerend voor het werk van Coenen zijn de aandacht voor stedenbouw en wat 'vriendelijke monumentaliteit' genoemd wordt: gebouwen met een plint, colonnades en vides. De wisselwerking tussen gebouw en stad staat centraal in zijn ontwerpen. Onder meer door terugkerende elementen te introduceren tracht hij tot een samensmelting te komen van ontwerp en context. Binnen de Nederlandse architectuur treedt hij op als pleitbezorger van meer historisch besef, meer diepgang en meer gevoel voor continuïteit.
61
Waarom schrijven architecten volgens Christof Thoenes? Geef twee redenen.
- Als middel om de kennis van het vak over te dragen. | - Om grotere bekendheid te geven aan het oeuvre van de architect.
62
Geef aan hoe volgens Thoenes de introductie van de boekdrukkunst het beroepsbeeld van de architect veranderde.
- Bevrijdende kracht van de markt, de architect kan zicht richten op het anonieme koperspubliek. - De architect ‘maakt naam’ als auteur.
63
Leg uit hoe volgens Thoenes de architectuur mede door de ontwikkeling van teken- en illustratietechnieken in de loop van de geschiedenis steeds meer een ‘virtueel’ is geworden.
Het spreken in beelden opende nieuwe perspectieven. Ontwerpen konden in traktaten gepubliceerd worden en de illustratiedruk werd een instrument voor de voorbereiding van de bouw.
64
Wat is de klassieke notatiewijze in tekeningen die in de loop van de zestiende eeuw gangbaar is geworden in architectuur?
De academische driedeling: plattegrond, doorsnede en opstand.
65
Welke argumentatie werd daarvoor gegeven door de schrijvers van de klassieke traktaten?
- Volledige objectivistische weergave, zonder inachtneming van een standpunt. - Opoffering van ruimtelijke weergave voor tonen van geometrische waarheid.
66
Wat is de technische benaming van deze soort tekening?
Axonometrie
67
Wat is de eigenschap die volgens Yve-Allen Bois deze soort tekening zo aantrekkelijk maakte voor moderne architecten?
- Niet één blik is bepalend, geen verdwijnpunt. - Geen verkleining noch verkorting naar de diepte. - Lijnen die in het parallel lopen, lopen parallel op papier.
68
Waarin stemt deze eigenschap overeen met de algemene karakteristiek van de architectuurtekening die Carl Linfert geeft?
Exacte weergave van het lichaam.
69
Leon Batista Alberti wees het gebruik van het centraal-perspectief in het architectonisch ontwerpen af. Leg in één zin uit waarom.
Perspectieftekening is een projectiemethode voor schilders, geeft onjuiste voorstelling in de architectonische tekening.
70
Wat is volgens Quatremère de Quincy het verschil tussen een architectonisch type en een architectonisch model?
- Het model is een object dat als zodanig moet worden herhaald; alles is nauwkeurig en gegeven. - Het type is een object waarnaar iedereen kan concipiëren; alles is vaag in het type, het werk hoeft er niet op te lijken.
71
oeveel manieren zijn er volgens Giorgio Grassi om typologieën op te stellen?
Reductie van het model tot de essentie zodat het tot een bepaald type gerekend kan worden. - Classificeren naar soort. - Classificeren naar functie.
72
Wat zijn volgens Argan de belangrijkste drie soorten typologieën die in traktaten en handboeken van de architectuur naar voren komen?
- Totale gebouwconfiguraties. - Grote constructieve elementen. - Decoratieve elementen.
73
Volgens Gioglio Carlo Argan komt in het gebruik van typologieën in de architectuur een veranderde verhouding tot de historische ervaring tot uiting. Leg uit in twee zinnen.
De kunstenaar vat het verleden op als een voldongen feit, niet meer voor ontwikkeling vatbaar. Door type te gebruiken, kan de historische kennis gebruikt en aangepast worden aan de toekomst.
74
Argan maakt onderscheid tussen twee momenten in het proces van architectonische werken, welke zijn dat?
- Typologie. | - Vormbepaling.
75
Argan geeft een krachtige definitie van het begrip architectuurtypologie. Hoe luidt die?
Het woord type vertegenwoordigt niet zozeer het volmaakt te kopiëren of na te bootsen beeld van een ding, als wel de idee van een element dat zelf als richtlijn moet dienen voor het werk.
76
Als we al van een ‘moderne architectuurtheorie kunnen spreken, wat ontbreekt daarin dan volgens John Summerson?
Een architectonische taal.
77
Wat is daarvan volgens Summerson het gevolg?
Een ontwerp komt dan niet verder dan een schema van een gebouw, niet voldoende voor een architectonisch ontwerp. Moderne architecten voltooien het ontwerp door een eigen idioom te volgen.
78
Wat stelde de moderne architectuur als bron van eenheid in de plaats van de vorm van de oudheid, en welk probleem dit volgens Summerson tot gevolg in de architectuur?
- Het programma. - De overgang van vorm (Oudheid) naar programma (Modern) is een ommezwaai in de psychologische oriëntering van de architect en is zo heftig dat het bijna ongeloofwaardig is.
79
Wat is volgens Summerson het verschil met de klassieke opvatting van architectuur?
De bron van eenheid in de moderne architectuur ligt in de sociale sfeer, het programma van de architect. Waarbij dit in de Oudheid de vorm was.
80
Wat is volgens Antonio Monestiroli het verschil tussen een architectonische taal en een architectuurstijl?
- Taal kan worden geconstrueerd op basis van een persoonlijk gezichtspunt. - Stijl is een gemeenschappelijke taal die daardoor een eigen stabiliteit en permanentie heeft.
81
Op welke wijze wordt volgens Monestiroli in de moderne architectuur de analogie met de techniek ingezet. Gebruik het voorbeeld van Le Corbusier.
Tegenover de vormen van de ingenieurs van zijn tijd ontdekte Le Corbusier opnieuw de oerbetekenis van de constructie als handeling die totaal geen aandacht heeft voor eigen representatie, anders dan voor die van de eigen constructieve logica. Het gaan om de logica die materialen en constructieve wetten verbindt de specifieke wereld met de noodzaak van die constructie.
82
Aldo Rossi beschrijft aan de hand van het ontwerp van Boullée voor de Koninklijke Bibliotheek in Parijs het ontwerpproces dat daarin door de architect gevolgd is. Geef een beknopte samenvatting van de drie stappen daarin.
1) Interpretatie. 2) Expressief element. 3) Architectonisch type.
83
Wat was volgens Aldo Rossi zo belangrijk in het traktaat van Etienne Louis Boullée?
Boullée had exacte en expliciete kritiek op alle traktaten vanaf Vitruvius, verwijtende wetenschap met kunst te hebben verward.
84
Bois bespreekt in zijn tekst het verschil tussen de perspectieftekening en de axonometrie. Noem tenminste twee van deze verschillen.
- (Perspectief) Zodra de toeschouwer zich verplaatst en de perspectivisch toegewezen plek verlaat, valt de hele ruimte van de voorstelling in elkaar. - Waar perspectief een centraal verdwijnpunt heeft, heeft de axonometrie juist een oneindige diepte. Dit geeft parallelle lijnen en het ontbreken van diepte in de axonometrie.eg uit wat volgens Linfert het verschil is tussen een architectuurtekening en een architectonisch beeld? Maak gebruik van de begrippenpaar ‘subjectivistisch’ en ‘objectivistisch’.z
85
eg uit wat volgens Linfert het verschil is tussen een architectuurtekening en een architectonisch beeld? Maak gebruik van de begrippenpaar ‘subjectivistisch’ en ‘objectivistisch’.
Een architectonisch beeld is een subjectivistische benadering van de objectivistische architectuurtekening. Dit omdat het beeld een perspectief heeft, waarin de geometrische waarheid zich niet langer bevindt, in tegenstelling tot de architectuurtekening.
86
Wat is volgens Antonio Monestiroli het verschil tussen mimesis en analogie?
Geen, mimesis is een vorm van analogie en ligt ten grondslag, met de natuur en historische vormen, aan de moderne architectuur.
87
Waarom waren volgens Christof Thoenes de 4 boeken van Palladio zo’n groot succes?
Als architect en schrijver was Palladio een communicatief genie. Hierdoor was hij de succesvolste en invloedrijkste Italiaanse architect van zijn tijd.
88
Met wat voor tekeningen werden gebouwen door Palladio weergegeven?
Met wat voor tekeningen werden gebouwen door Palladio weergegeven?
89
De oudste wettelijke maatregelen ter bescherming van monumenten kwamen, voor zover bekend, tot stand
In Rome, in de vorm van keizerlijke decreten
90
In hessen werd pas in de jaren zeventig van de negentiende eeuw begonnen met het inventariseren van monumenten. Toch wordt Hessen wel genoemd als een vroeg voorbeeld voor moderne monumentenzorg, omdat
er in 1818 al een momumentenwet in de moderne betekenis werd argekondig
91
Wat is SWEO?
Een acroniem voor Sociaal Wetenschappelijk Erfgoedonderzoek
92
Waarin staat (in grote lijken) beschereven hoe bouw- (of cultuur-) historsich onderzoek zijn wek gaat en waaraan het moet voldoen?
In de richtlijnen bouwhistorisch onderzoek
93
Volgens Van Bommel zou een architect pas kunnen worden gekozen nadat de definitiefase (en dus ook het programma van Eisen) is afgerond. Pas dan ken je als opdrachtgever de opgave voldoende om de juiste architect te kunnen kiezen. Wat betekent dit voor het cultuurhistorisch onderzoek volgens hem?
Het cultuurhistorisch onderzoek behoort bij de definitiefase. Wel is het belangrijk dat deskundigen op het gebied van de cultuurhistorie, zo mogelijk de bij het onderzoek daarvan betrokken deskundigen, onderdeel uitmaken van het ontwerp team.
94
Het Nieuwe Werken
flexibel en meer thuis of nabij huis werken
95
De meest efficiënte en bouwfysisch meest veilige manier om dat goed te isoleren is
om het te voorzien van buitenisolatie en moderne, goed sluitende vensters met HR++-glas.
96
In de jaren zestig van de vorige eeuw werden de eerste beschermde stads en dorpsgezichten aangewezen. In de daarop volgende tijd waren er twee bewegingen te onderkennen:
– De beschermde gezichten werden groter in omvang en tegelijk kwam ook negentiende- en vroeg twintigste-eeuwse uitleg voor bescherming in aanmerking; – Ook buiten de beschermde gezichten werden de historische structuur en historische objecten geïnventariseerd en (ten minste) in een historische paragraaf van structuur-
97
In 1999 presenteerde de Regering de Nota Belvedere
waarmee cultuurhistorie als één van de richtinggevende elementen van het ruimtelijk ontwerp werd aangewezen; in november van dat jaar werd die nota door de Tweede Kamer aanvaard.
98
In belangrijke mate is dat de aanpak die ook in historische interieurs wordt gevolgd en in sterk afnemende mate de methodiek bij restauratie en herontwerp van historische gebouwen (monumenten). Op dat laatste gebied zien we sinds het begin van de jaren tachtig, aanvankelijk vooral op instigatie van de Rijksgebouwendienst,
dat het cultuurhistorisch onderzoek voorafgaand aan de architectenkeuze door specialisten (bouwhistorici) wordt uitgevoerd.
99
Ook qua methodologie loopt de bouwhistorie voorop, onder andere met breed geaccepteerde Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek.
Een gevaar waarvoor men wel moet wa- ken is dat er te veel afstand is tussen de ontwerper (architect) en het bouwhistorisch onderzoek. Zeker wanneer het niet om een beschermd monument gaat, vindt er nog steeds niet of nauwelijks cultuurhistorisch onderzoek plaats, of wordt dit door de architect als amateuronderzoeker zelf gedaan.
100
Bij professionele opdrachtgevers is het steeds meer te doen gebruikelijk om al in een vroeg stadium, liefst al in de initiatief- of definitiefase, cultuurhistorisch onderzoek te laten uitvoeren.
Achterliggende gedachte is dat de resultaten van het onderzoek, net als eisen in weten regelgeving, financiële kaders, en programma van eisen, behoort tot het materiaal op basis waarvan een ontwerpopdracht geformuleerd kan worden. Pas als dat is gebeurd, kan men ook de juiste ontwerper selecteren. Er zijn weliswaar in de initiatief en definitiefase vaak ontwerpers betrokken, maar dat zijn dan vaak andere dan die het ontwerp gaan leveren.
101
– Er wordt niet of nauwelijks onderzoek uitgevoerd.
Het laatste klinkt als een gemiste kans. Dat hoeft echter niet het geval te zijn. Niet elke aanpassing van een bestaand gebied of bestaand object vraagt om dergelijk onderzoek, en daarom kan men (gemotiveerd, en op grond van het oordeel van deskundigen) daarvan af zien. Ook is de capaciteit van cultuurhistorisch onderzoekers niet onbegrensd. De beschikbare capaciteit moet daarom verstandig ingezet worden.
102
Aan onderzoek nadat het ontwerp (zo goed als) afgerond is, kan maar één kwalificatie worden gegeven: daarmee spant men het paard achter de wagen. Als er onderzoek wordt uitgevoerd, dan dient dat, wil het zinvol zijn, voorafgaand aan het ontwerp plaats te vinden. De vraag is dan, wie dat onderzoek het beste kan uitvoeren.
Is dat de ontwerper zelf, zoals dat lang gebruikelijk was in de monumentenzorg en nog steeds bij parken en tuinen (en vaak ook bij schilderijen, beeldhouwwerken etc.)? Of moet dat een (onafhankelijke) deskundige zijn?
103
Vanuit de praktijk van de monumentenzorg moet bij het voorgaande – helaas – wel een kanttekening worden geplaatst. Tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw werden aanvragen voor een monumentenvergunning beoordeeld door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Dat oordeel werd daar vooral door architecten gegeven
Achteraf zijn daarbij tal van kanttekeningen te plaatsen. Vanaf de jaren negentig ligt die rol vooral bij gemeenten. In meerderheid zijn het vertegenwoordigers van geesteswetenschappen (zoals kunst-, bouw- en architectuurhistorici) die daar de rol van monumentenambtenaar vervullen. De architectonische discipline is er ondervertegenwoordigd. Dat leidt in de praktijk wel eens tot fricties.
104
Het maken van een ontwerp kun je bestempelen als een onderzoek. Niet voor niets spreekt men tegenwoordig steeds vaker van ontwerpend onderzoek of onderzoekend ontwerpen.
De architect speelt in dat onderzoek uiteraard een cruciale rol. Met oog op de efficiëntie van dat onderzoek kan men zich soms wel de vraag stellen, of dat niet wat meer letterlijk met het team rond de (teken)tafel zou moeten gebeuren. Duidelijk moge in elk geval zijn dat velen aan het ontwerp bijdragen.
105
Van het Colosseum werd al het marmer verwijderd en gebruikt in nieuwe gebouwen of simpelweg gebrand om kalk te verkrijgen. Ook het ijzer waarmee het marmer was vastgezet was gewild.
Aan deze plundering kwam pas een einde in 1749 toen paus Benedictus XIV de histo- rische waarde van het Colosseum inzag en het verdere gebruik als steengroeve verbood.
106
Wat deze voorbeelden leren, is dat het aanvankelijk, anders dan nu, om het object als representant ging. Het beste is dit uit te leggen aan de hand van de relieken en heiligenbeelden in een kerk.
Relieken worden geacht authentiek te zijn: bijvoorbeeld daadwerkelijk een stukje van het stoffelijke overschot van een heilige. Zo kun je de Waag in Amsterdam zien als een authentiek restant van de ommuring van Amsterdam. Dan de parallel met heiligenbeelden. In de westerse (roomskatholieke) kerk is de betekenis daarvan in de libri Carolini (± 790) en tijdens het Concilie van Trente (Concilium Tridentinum, 1545–’63) vastgelegd: hetbeeld heeft slechts betekenis als aansporing en opwekking, maar is zelf niet heilig (al wijkt het volksgeloof daar soms stevig van af).
107
In 1964 werd het Charter van Venetië opgesteld.
Een internationale groep van architecten en ingenieurs gaf daarin, in navolging van collega’s die dat in 1931 al in Athene deden, richtlijnen voor de instandhouding en het restaureren van monumenten. Met name via de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en de eerder genoemde Delftse hoogleraar Coen Temminck Groll, verspreide dit charter zich ook in de Nederlandse monumentenwereld. Belangrijk is daarin vooral de notie dat wat nieuw toegevoegd moet worden aan een monument ook herkenbaar nieuw moet zijn.
108
Uitbreiding van het complex van de Tweede Kamer der Staten-Generaal in Den Haag.
Pi de Bruijns uitbreiding van het Tweede-Kamercomplex (1981–’91) en van het Amsterdamse Concertgebouw (1984–’88)
109
Het is eigenlijk onzin om te spreken over de methodologie, want er spelen twee van elkaar te onderscheiden, maar op elkaar ingrijpende vormen van onderzoek.
De eerste kan men als geestes- en sociaalweten- schappelijk duiden: de vraag naar de betekenis van een bouwwerk De tweede vorm van onderzoek is het ontwerpend onderzoek. Dat behoort tot de ingenieurswetenschappen (architectuur, stedenbouw, interieurarchitectuur, het landschapsontwerp enzovoort).
110
Toegepast cultuurhistorisch onderzoek ten behoeve van een ontwerp onderscheidt zich van ander toege- past historisch onderzoek vanwege het gezichtsveld (cultuurhistorie of erfgoedwaarden in een zeer brede betekenis) en omdat
het specifiek een object betreft, waaraan herontworpen zal worden. Dat object kan bijvoorbeeld een bouwwerk, een terrein, een park, een landgoed, een stadswijk of een gebied zijn. Daarnaast is er ook formeel cultuurhistorisch onderzoek (methodologie, nomenclatuur en metrologie: onder andere dat wat in deze paragraaf aan de orde is) en algemeen cultuurhistorisch onderzoek (bijvoorbeeld naar de ontwikkeling van kapconstructies of verkavelingsvormen: kennis om de kennis).
111
In de nomenclatuur van de Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek worden theorieën en aannamen interpretaties genoemd.
Die interpretaties zullen het gehele object zowel als onderdelen en aspecten daarvan betreffen. Net als bij elk ander historisch onderzoek is de vraagstelling (het perspectief) cruciaal. Er zijn verschillende (maatschappelijk relevante) perspectieven van waaruit naar erfgoed wordt gekeken.
112
Materialistisch objectgericht onderzoek kan bijvoorbeeld vanuit het perspectief van de architectuurhistorie, van de bouwhistorie of van de bewoningsgeschiedenis geschieden. Bouwhistorisch kan men (bijvoorbeeld) daarbij zowel naar de oorspronkelijke aanleg als naar latere bouwfasen kijken.
Het is daarom van groot belang om in een Plan van Onderzoek goed aan te geven vanuit welke perspectieven en deelperspectieven men het object wil onderzoeken, omdat die uiteraard bepalend zijn voor de interpretaties die men verkrijgt. Bij het raadplegen van bronnen en het waarnemen kan naar voren komen, dat het nodig is het object ook vanuit één of meer andere perspectieven te onderzoeken, en daartoe het plan van onderzoek aan te passen.
113
Het Rijksmuseum word verbouwd volgens plannen van het Spaanse architectenbureau Cruz y Ortiz. Het gebouw van Pierre Cuypers uit 1885 transformeert. Toch wordt tegelijkertijd de architectuur van Cuypers gerespecteerd en bevrijd van vele latere ingrepen. Op sommige plaatsen wordt daarbij ook de interieur afwerking van Cuypers hersteld. Wie is de architect verantwoordelijk voor het restauratiewerk aan het Rijksmuseum?
Grijs van Hoogevest
114
Wat is, bij analuyse van een bestaand gebouw dat herontworpen moet worden, de belangrijkste bron?
Het gebouw zelf
115
Een voorbeeld van een renovatie is het kantoor Westraven in Utrecht.
Dit gebouw stamt uit 1974 en is ontworpen door Jan Lucas. Cepezed heeft het kantoor voor Rijkswaterstaat uitgebreid met lagere gebouwen aan het Amsterdam-Rijnkanaal en de toren zelf ingrijpend gerenoveerd. Kenmerkend is de gevel van de hoogbouw, waarin grote openingen over meerdere verdiepingen zijn aangebracht om meer openheid en oriëntatie in het gebouw te krijgen. De oude gevel is grotendeels gehandhaafd. Er is deels een glazen scherm en deels een scherm in metaaldoek aan toegevoegd.
116
Een voorbeeld van een transformatie is die van het voormalige Philipsterrein in Eindhoven onder de naam Strijp-S.
Strijp-S. Hier wordt een deel van de bestaande gebouwen gehandhaafd op basis van het masterplan van West 8. Verschillende architecten, zoals Jo Coenen en Sjoerd Soeters, hebben deelplannen uitgewerkt. R- MIT heeft een analyse uitgevoerd van het gebouw De Hoge Rug, om zo randvoorwaarden voor de een renovatie binnen de transformatie van het hele gebied vast te leggen.
117
Een voorbeeld waar men tot volledige sloop overging, is het stationspostkantoor in Amsterdam.
Het werd in 1968 opgeleverd naar ontwerp van Merkelbach & Elling. In 2001 besloot men de postdistributie in Nederland voortaan per vrachtwagen uit te voeren. Hierdoor kwam het gebouw leeg te staan en kon het Oosterdokseiland worden herontwikkeld. In eerste instantie zou het hoogbouwdeel behouden blijven en worden opgenomen in het plan, al wilde Erik van Egeraat alleen de draagconstructie handhaven. Uiteindelijk is in 2010 echter ook dit deel gesloopt. Tijdelijk konden het Stedelijk Museum, Restaurant 11 en diverse bedrij- ven op deze Amsterdamse toplocatie onderdak vinden. Uit eigen analyses van het gebouw bleek dat vooral de hoogbouw zeer geschikt voor herbestemming was [Zijlstra
118
De belangrijkste bron van informatie is echter het gebouw zelf. Je zult na veel rondkijken en onderzoeken moet zien waar het eigenlijk om gaat. Daarna moet je de gegevens ordenen en ga je selecteren om de vragen waarin je echt geïnteresseerd bent te kunnen beantwoorden. Je zult de informatie moeten vereenvoudigen, inzichtelijk maken, structureren en schematiseren:
simplificeren en analyseren. Dit doe je aan de hand van tekeningen, modellen (maquettes, met de computer), teksten en foto’s.
119
In dit deel van de analyse wordt, behalve op de draagconstructie, ook op maatsystemen ingegaan. Door de analyse van plattegronden, doorsneden en gevels krijgt men vat op de structurerende elementen van een gebouw. De structuur is aanwezig in het volume, in de vorm, in de maatsystematiek, in de constructie, in de textuur, in ruimte en in de materie.
De structuur wordt veelal bepaald door de ruimte, de verdeling van de hoofdmaten in systeemmaten, door de grenzen van de ruimte en dus ook door de materie. Ook installaties kunnen structurerend werken in een gebouw. Ze vormen een eigen structuur, maar deze is meestal secundair aan de draagconstructie.
120
Contextniveau | Als we daarna eerst vanuit het object uitzoomen, komen de volgende aspecten aan de orde:
Opdracht Locatie Architect Typologie
121
Typologie Binnen een typologie worden gebouwen geordend naar een aantal gemeenschappelijke overeenkomsten. Naast de ordening binnen een verzameling gebouwen behorende tot één functionele groep, is het met betrekking tot veranderingen in de tijd heel handig om ook de ruimtelijke kenmerken in de typologie te betrekken.
Naast de ruimten zelf zijn ook gebruik en routing van belang in deze analyse. Deze ordening is vooral be- langrijk als het gebouw er nog is, maar de functie is gewijzigd. Het gebouw zou ook een andere functie kunnen gaan vervullen. Zo komen aspecten naar voren die met de veranderbaarheid van het gebouw te maken hebben. Vandaar dat er in het onderzoek volgens mijn ABCD
122
Detailniveau
Materie | Voorzieningen
123
De tijd is een belangrijke factor die bij de veranderingen die aan een gebouw al plaatsgevonden hebben en die in de toekomst nog plaats zullen vinden. Wat betreft het analyseniveau van de context zien we dat het hier veelal om transformaties gaat.
Bij het analyseniveau van het object, het gebouw zelf, gaat het meer om interventies. Op het niveau van het detail ten slotte vooral om modificatie. De mate waarin is of wordt ingegrepen staat in relatie tot het schaalniveau.
124
Het collectieve geheugen van de toekomst is het verhaal van een ooit maakbare samenleving in een maakbaar landschap. Ondanks de populariteit van geschiedenis is de erfenis van de ruimtelijke ontwikkelingen na 1940 een verbazingwekkend onbekende wereld. We zijn niet goed in staat deze historische laag te herkennen, te interpreteren en te waarderen.
Tot overmaat van ramp worden de archieven over deze periode opgeschoond, waarbij de procesgeschiedenis gespaard wordt maar de ideeëngeschiedenis vervaagt
125
Op de Faculteit Bouwkunde is deze ontwikkeling benadrukt met de omvorming van het Werkverband Restauratie tot ®MIT, het onderzoeksinstituut voor Modificatie, Interven- tie en Transformatie van de gebouwde omgeving.
®MIT wil ontwerpers een vanzelfsprekende houding bijbrengen ten opzichte van de context waarin zij werken. Het gaat erom de opgaven vanuit de bestaande situatie te benaderen, met een natuurlijke nieuwsgierigheid naar de kwaliteiten en betekenissen van de plek.
126
Een voorloper van de ‘gereedschapskist’ voor het bouwen in een historische omgeving is te vinden in het onderzoek dat de architecten W.M. Dudok en A. Boeken in 1940 verrichtten in de Amsterdamse grachtengordel.
Volgens Dudok was de essentie van de grachtengordel gelegen in de ruimte en weidsheid van het stadsbeeld en werd deze door de toegenomen hoogte en breedte van nieuwbouwprojecten onherstelbaar beschadigd.
127
Dudok pleitte voor het behoud van de stedenbouwkundige verhoudingen en de kwaliteit van de architectonische details. Als daaraan werd voldaan kon wat hem betreft de ‘bekwame architect’ scheppingsvrijheid krijgen.
Hij wilde de vorm van oud Amsterdam niet bevriezen, maar voortbouwen in de geest van de stad, rekening houdend met de intenties van het stadsplan. Voor de veranderingen van binnensteden als gevolg van restauratiecampagnes bestaan tegenwoordig uitdrukkingen als ‘musealisering’, ‘verpretparking’ of ‘gentrification’.
128
De Nota Ruimte en het Actieprogramma Ruimte en Cultuur uit 2005
laten zien hoe een inmiddels heel andere overheid cultuurhistorie op- neemt in haar beleid en regelgeving.
129
Heritage sprawl Het potentiële werkterrein van de monumentenzorg bestaat nu uit ongeveer alles wat ooit is gebouwd. Er zijn encyclopedische overzichten van cultuurhistorisch waardevolle objecten, ensembles, gebieden en landschappen.
Concreet betekent het dat in Nederland een ontwerpopgave zonder cultuurhistorische component bijna ondenkbaar is. Daarmee heeft zich in een eeuw tijd een omkering van het behoudenswaardig erfgoed voltrokken, van uitzonderlijk tot doodgewoon. Het (potentiële) erfgoed ligt net als urban sprawl uitgesmeerd over het land en is als heritage sprawl te karakteriseren. Waarom we zestigduizend rijksmonumenten en al het andere erfgoed willen behouden, is niet altijd duidelijk.
130
Backward utopia
In de stadscentra worden ingrepen uit de twintigste eeuw ongedaan gemaakt. Dat gebeurt bijvoorbeeld door gedempte singels, grachten, vaarten of havens weer uit te graven, zoals in steden als Utrecht, Breda, Drachten en Amsterdam.
131
De overheid De zesde ontwikkeling met gevolgen voor ontwerp en cultuurhistorie is het culturele en ruimtelijke beleid, met name de decentralisatie en het terugtreden van de overheid. Het aanwijzen van gebouwen of stadsdelen tot monumenten of stadsgezichten past prima bij een maakbare samenleving en een overheid die zich met alles en iedereen bemoeit.
Voor een overheid die de markt de ruimte geeft, ligt het minder voor de hand om eigenaars voor te schrijven wat zij met hun bezit mogen en vooral niet mogen doen. Toch zijn beperkingen essentieel voor de instandhouding van monumenten en historische structuren. Net zo essentieel als de bijdrage van cultuurhistorie aan een gezonde ruimtelijke ontwikkeling.
132
De integratie van cultuurhistorie in de gebiedsontwikkeling kan niet zonder de mogelijkheid om waardevolle bouwwerken of structuren wettelijk te beschermen. Vele instrumenten zijn denkbaar, op verschillende ruimtelijke schalen en bestuurslagen. Het Belvederebeleid wil bewustmaken en inspireren. Maar dit geeft een te zacht geluid in de harde wereld van gebiedsontwikkeling. Bij het verschijnen van de Nota Belvedere in 1999 Succesvol is Belvedere vooral in onderwijs, bewustwording en communicatie naar bestuurders en andere betrokkenen bij veranderingsprocessen. Toch hebben de Belvedere-projecten nauwelijks invloed op de kwaliteit van de ruimtelijke ontwikkeling.
Zo worden subsidies deels besteed aan de beleving van geschiedenis, bijvoorbeeld voor een sloopfeest of een rituele uitvaart van herinneringen. Dat is belangrijk voor het genereren van betrokkenheid bij verandering, maar maakt de ontwerpen niet beter. Daarvoor is naast de inspiratie ook de harde vuist van een erfgoedbeleid onontbeerlijk.
133
Cultuurhistorie is een taak van het ministerie van OC&W, die steeds meer op terrein van VROM terecht- komt. Terwijl Belvedere en monumentenzorg voor enthousiasme zorgen, laat de overheid haar grip op de ruimte verder los.
De Nota Ruimte straalt daadkracht uit naar marktpartijen, maar dreigt cultuurhistorie te verwaarlozen. Erfgoed heeft grote economische waarde, want naast het toerisme is het een afwegingsfactor om ergens te willen wonen of investeren. Desondanks heeft cultuurhistorie, zowel instandhouding als ontwikkeling, een dimensie waarop geen marktwerking bestaat. Hier blijft een taak voor de overheid, over de volle breedte van het werkveld van cultuurhistorie.
134
Teveel ligt (in Delft) de nadruk op modernistische vormen, het geloof in vooruitgang en de breuk met het voorafgaande. Daarbij wordt voorbijgegaan aan andere opvattingen en oplossingen.
Teveel ligt (in Delft) de nadruk op mo- dernistische vormen, het geloof in vooruitgang en de breuk met het voorafgaande. Daarbij wordt voorbijgegaan aan andere opvattingen en oplossingen.
135
Ook in de monumentenzorg is de oude polarisatie terug te vinden. De breuk met het verleden krijgt vaak een letterlijke vertaling in de vorm van contrasterende ingrepen in gebouwen of ensembles, alsof dat de aangewezen manier is om ons tot het verleden te verhouden.
Het contrast wordt soms dogmatisch toegepast, zelfs als het om inferieure toevoegingen gaat. Het tijdperk van de ideologische tegenstellingen is voorbij en dat is een bevrijding. We moeten af van het ‘goed-fout’-denken en onbevooroordeeld naar de wijkgedachte, de Delftse School, het modernisme en vroegere restauraties kijken. Het gaat er om de erfenis van alle zuilen en stromingen te beoordelen op zijn programmatische, esthetische, compositorische en economische bruikbaarheid voor de toekomstige stad.
136
Door zijn aard, schaal en omvang vraagt het potentiële erfgoed van de twintigste eeuw om nieuwe interpretaties van authenticiteit, behoud en cultuurhistorische waardebepaling. De relatie met de maatschappelijke dynamiek is zo sterk, dat de monumentenzorg zich niet meer naar binnen kan keren. Meer dan ooit is cultuurhistorie onderdeel van het ruimtelijke krachtenveld.
Het cultuurbehoud richt zich daarbij op de constanten in een context van verandering, met als doel bij te dragen aan duurzaamheid, herkenbaarheid en meerwaarde. Om cultuurhistorie als bouwsteen voor vernieuwing te kunnen gebruiken moet in het ontwerpproces aan twee voorwaarden worden voldaan. De eerste is om heel precies de bestaande kwaliteiten te benoemen en in te kaart brengen. De tweede voorwaarde is om in het ontwerp de potentiële kwaliteit van het bestaande voor de toekomst te benoemen.
137
Om cultuurhistorie als bouwsteen voor vernieuwing te kunnen gebruiken moet in het ontwerpproces aan twee voorwaarden worden voldaan.
De eerste is om heel precies de bestaande kwaliteiten te benoemen en in te kaart brengen. De tweede voorwaarde is om in het ontwerp de potentiële kwaliteit van het bestaande voor de toekomst te benoemen.
138
Het Justus van Effenblok
Geschiedenis Het wooncomplex van Michiel Brinkman aan de Justus van Effenstraat in de Rotterdamse wijk Spangen is een Rijksmonument (sinds 1985). Bij de bouw in 1922 was het op een aantal punten een belangrijk expe- riment.
139
In 2000 is een prijsvraag uitgeschreven om een ommekeer in de neergang van het project te kunnen realiseren.
De visie van Molenaar & Van Winden architecten en Hebly Theunissen architecten voor een restauratieve aanpak won het van vergaande vernieuwingsingrepen. Aanvankelijk was alleen een plan gemaakt voor de restauratie van de buitenschil. Toen eenmaal zicht kwam op de hiermee gemoeide investering, ontstond ook behoefte om een nieuwe visie te formuleren op het toekomstige gebruik van het complex.
140
100 % monument stond voor de buitenkant in originele staat en een binnenterrein met sterke zeggings- kracht en ruimte voor presentatie van de ontstaansgeschiedenis. 100% nu voor binnen:
modern, ruimtelijk en flexibel. Voor mensen die meer willen dan wonen alleen. Met een basaal ontwerp, met een veelzijdige indeelbaarheid, bieden de woningen ruimte aan verschillende soorten huishoudens en eigentijdse collectie- ve voorzieningen.
141
Installatietechniek | Justus van Effen was een van de eerste wooncomplexen in Nederland waar een collectieve CV-installatie werd aangebracht.
De nieuwe energie-installatie is ook weer collectief. De leidingen volgen zelfs het oospronkelijke tracé. Nu wordt de warmte (en de koude voor koeling in de zomer) opgewekt door Warmte- en Koudeopslag in de bodem in combinatie met warmtepompen, opgesteld in de oude kolenkelder.
142
Kleurladders Bij het onderzoek was de belangrijkste bron natuurlijk het huis zelf. Op wanden, plafonds, kozijnen, deuren en vast meubilair kon immers onder de vele later aangebrachte lagen de oorspronkelijke afwerking nog aanwezig zijn. Om deze informatie op te sporen, is het krabben van kleurladders (stratigrafisch onderzoek) een beproefde methode
De kleurladder toont alle verflagen vanaf de eerste grondlaag tot de allerlaatste overschildering. De verf wordt daartoe laag voor laag met een scalpelmesje in vakjes weggekrabd. Elk vakje vertegenwoordigt een diepere laag, zodat tenslotte een strook ontstaat die de gehele kleurenopbouw op een archeologische wijze blootlegt. In Huis Sonneveld zijn meer dan tweehonderd van dit soort ladders gekrabd.
143
Met behulp van microscopisch onderzoek konden zo niet alleen de juiste lagen worden herkend, maar ook verfsamenstellingen worden geanalyseerd.
. In een enkel geval werd tot pigmentonderzoek en een EDX analyse besloten. De mengverhouding van pigmenten bepaalt de kleur van een verf en is de meest pure maar ook meest bewerkelijke methode om een kleur te reconstrueren. Met de EDX analysemethode kan men vergelijkingen maken tussen de elementensamenstelling van verschillende verflagen.
144
Na bepaling van de originele afwerking, kon worden overgegaan tot kleurmeting. Omdat verf op lijnolieba- sis in afgedekte toestand (in het donker)
verkleurt (vergeelt en verdonkert), was het noodzakelijk om de blootgelegde kleur enige tijd aan het daglicht (UV) bloot te stellen.
145
Naast kleur zijn ook de oorspronkelijke glansgraad en oppervlaktestructuur bepalend voor de authenticiteit van de reconstructie.
In het interieur van huis Sonneveld zijn er door Brinkman & Van der Vlugt vijf verschillende soorten verven gebruikt, die bij de restauratie opnieuw zijn toegepast.
146
Volgens de Monumentenwet 1988 behoren tot de categorie ‘monument’:
alle vervaardigde, onroerende, zaken ouder dan vijftig jaar, die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.1 Daar kan aan worden toegevoegd dat een monument hoort te passen in een bepaalde context en in een bepaalde continuïteit.
147
In de negentiende eeuw werden het belang van het verleden, van restauratie en behoud van oude bouwkunst als wortels van onze beschaving, pas goed onderkend. Men streefde ernaar gebouwen naar hun oorspronkelijke toestand te restaureren. Die oorspronkelijke toestand werd daarbij veelal geïdealiseerd, zoals we zien in Pierre Cuypers’ restauratietekeningen voor de Sint-Servaaskerk te Maastricht
Cuypers streefde zowel in zijn interieurafwerkingen als in gereconstrueerde bouwdelen naar een ‘authentiek’ document, gebaseerd op twee opeenvolgende stijlperioden: Romaans en gotisch. Dat daarbij ook onderdelen en schilderingen die nooit bestaan hebben, werden verzonnen, paste in de negentiende-eeuwse tijdsgeest.
148
Al in het begin van de twintigste eeuw kwamen reacties op de wijze van restaureren, zoals onder andere door Cuypers toegepast, die uiteindelijk in 1964 uitmondden in het Charter van Venetië
In de lijn van het Charter van Venetië ligt het behoud – dat wil zeggen de instandhouding van het cultureel erfgoed – waarbij het behoud van de historische materie, het bouwmateriaal een essentiële rol speelt.
149
Compatibiliteit Het behoud van historisch materiaal en daarmee het behoud van authentieke waarde, wordt in belangrijke mate bepaald door de vraag in hoeverre de bij restauratie of onderhoud gekozen materialen compatibel zijn met de historische.
Een ingreep of behandeling kan als compatibel worden beschouwd, wanneer die geen aanleiding geeft tot het ontstaan van schade (technisch of esthetisch) aan het historische materiaal; de ingreep of het nieuwe materiaal dienen daarbij zelf zo duurzaam mogelijk te zijn.
150
Het ‘magische moment’ van inzicht, onontkoombaar in het ontwerpproces, wordt zowel over- als onder- schat. Iets van de ‘magie’ moet worden afgenomen, opdat kan worden geanalyseerd hoe inzichten tot stand komen. Zo kunnen ze ook achteraf worden onderbouwd. Juist vanwege de belangen die op het spel staan bij herontwikkeling mogen analyse en redenatie niet worden veronachtzaamd.
Het gaat immers om duurzame investeringen en goede gebruikskwaliteit. En het gaat ook over geschiedenis: het bestaande gebouw vertelt waar we vandaan komen en dat mogen we niet negeren.
151
Het bestaande lijkt veel beperkingen op te werpen. Er moet altijd rekening worden gehouden met wat er al aan materiaal en techniek aanwezig is. Daarbij is de stelling dat de in het bestaande opgesloten geschiedenis, de bouw- en cultuurhistorische waarde daarvan, in het ontwerp moet worden meegenomen. Al met al een lastige, complexe of, liever gezegd, uitdagende opgave, die tegelijk ruimte moet blijven bieden voor inspiratie.
Voor de (onderzoekende) ontwerper zijn talent, veerkracht, nieuwsgierigheid en vindingrijkheid, spiritualiteit en respect voor het bestaande van de (onderzoekende) dan ook onontbeerlijk. Herontwikkeling vraagt om een attitude die bij de opgaven past, en niet om een ontwerp dat het beste bij de architect past.
152
Oude tekst of afbeeldingen werden van het perkament gekrabd en nieuwe tekst of tekeningen werden er overheen geschreven of getekend. Onder de nieuwe boodschap was de oude vaak nog een beetje te lezen. Dat wat zo ontstond wordt een palimpsest, of ook wel een ‘codex rescriptus’ genoemd. De palimpsest is argeloos, onbedoeld ontstaan. De oude en de nieuwe tekst hadden inhoudelijke geen relatie. Palimpsesten hebben tegenwoordig een hoge waarde, omdat er maar weinig bewaard zijn gebleven. De palimpsesten die er nog zijn, verkeren vaak in slechte conditie. De ouderdomskenmerken (het patina) zijn er evenzeer deel van geworden als de ‘ver- wijderde’ tekst.De tijd geeft palimpsesten een meerwaarde, het zijn tastbare mysteries.
De tijd geeft palimpsesten een meerwaarde, het zijn tastbare mysteries. Palimpsesten zijn gelaagde geheimen. Er schuilt een vermoeden in van wat er heeft gestaan. De verschillende schrijvers en illustratoren zijn vaak niet te achterhalen, maar wat blijft is de herinnering aan hun werk, dankzij pragmatisme en argeloosheid. In de geschiedenis van gebouwen en steden is ook veel argeloos (naiv/innocent) gebruik van historisch materiaal te zien, op kleine en op grote schaal. Het in de Middeleeuwen aangelegde centrale plein van de Italiaanse stad Lucca kent als basis het vandaag de dag nog herkenbare Romeinse amfitheater. De orthogonale plattegrond van de binnenstad Turijn, ontstaan in de achttiende eeuw, toont op vergelijkbare wijze de oorspronkelijke Romeinse aanleg. En in de renaissance vormde de architect Palladio de kathedraal van Vicenza om tot het Palazzo Publico.
153
De negentiende-eeuwse boulevards van Haussmann, in Parijs, vormen een ander voorbeeld.
In tegenstel- ling tot de andere voorbeelden heeft Haussmann de oude stedelijke structuur pragmatisch doorbroken. De boulevards vormen een cesuur in de geschiedenis, maar het huidige Parijs ontleent er wel haar status als mondaine stad aan. De botte bijl van toen is tegenwoordig toegevoegde en waardevolle geschiedenis, planmatig maar onbedoeld ontstaan.
154
Ook in de architectuur zijn vele voorbeelden van bewust gebruik van het bestaande te vinden. In de negen- tiende eeuw werd op grote schaal teruggegrepen op idealen uit de geschiedenis.
In Frankrijk uitte dit zich onder meer in een ‘revival’ van het kasteeltype, onder leiding van de architect Violet-le-Duc. Op ruïnes werden nieuwe fantasiekastelen gebouwd, waarin de gelaagdheid van het ontstaan terug was te lezen. In Nederland, ook in de negentiende eeuw, bouwde Cuypers een ruïne om tot kasteel De Haar.
155
De architect die zich bezighoudt met herontwikkeling kan worden vergeleken met schrijvers die hun werken baseren op bestaande verhalen. Hierbij gaat het om onderzoeken én creëren. Voor het op deze wijze bewerken van het bestaande verhaal is meer kennis nodig, dan voor het ongewijzigd vastleggen ervan. Het bestaande verhaal moet meermalen worden gelezen om het te kunnen begrijpen:
vorm en inhoud, opbouw, grammatica, syntaxis, lading, thema, motief en plot; de complete wereld die er achterligt.
156
Bij herontwikkeling moet de architect ‘waardestellen’.
Hij moet de vraag beantwoorden, wat van voldoende waarde wordt geacht, om mee te nemen naar de toekomst. Daarbij moet hij altijd afwegen, want niet alles waaraan waarde kan worden gehecht, kan ook blijven.
157
De discussie over de waarde van het bestaande is niet nieuw. Zo sprak W.M. Dudok in 1940 in een lezing voor de Amsterdamse Schoonheidscommissie:
‘Het is noodzakelijk, dat wij ons van (deze) essentiële waarden, die over den tijd heen reiken, nauwkeurig rekenschap geven. Want al vat ik de taak van den bouwmeester onveranderlijk op als een creatieven arbeid, dan stel ik daarbij op den voorgrond, dat die creatieve geest alleen dan weldadige resultaten in zulk een mooie oude stad kan bereiken, wanneer wij het karakter van het stadsbeeld doorvoelen en aan onze eigen arbeid den eisch stellen, dat hij dat karakter dient en zoveel mogelijk versterkt.’
158
In dit citaat vereenzelvigt Dudok waarde met karakter. Karakter is echter slechts een van vele waarden die een architect in het bestaande kan aantreffen. Het begrip ‘waarde’ is van toepassing op elk menselijk handelen en elke menselijke overweging:
een waarde is in essentie niets anders dan datgene wat een mens wil verkrijgen of behouden, materieel of immaterieel.
159
‘Alles van waarde is weerloos’ schreef Lucebert in 1974 in het gedicht De zeer oude zingt. Dat geldt zeker voor de historische waarde van een gebouw, die gemakkelijk kan worden opgeofferd aan de gebruikswaarde (leidend tot de vernietiging van historische elementen), of aan de economische waarde van de grond (leidend tot vernietiging van het gehele gebouw).
De stelling dat bij herontwikkeling de continuïteit van cultuurhistorische waarde een centrale positie moet innemen, heeft alles te maken met het willen aangaan van een respectvolle relatie met het bestaande: het is er en heeft haar bestaansrecht blijkbaar bewezen. Dat ontkennen staat gelijk aan het ontkennen van de meerwaarde van herontwikkeling en de meerwaarde die in het ontwerp kan worden gelegd.
160
Bij herontwikkeling maken meerdere (bestaande en beoogde) waarden deel uit van de overwegingen van de architect. Dat zijn ondermeer:
``` – de esthetische waarde van het gebouw; – de emotionele waarde; – de culturele waarde; – de sociale (maatschappelijke) waarde; – de gebruikswaarde; – de ecologische waarde; – de economische waarde; – de architectonische waarde; en, als laatste genoemd maar niet de minste, – de (cultuur-) historische waarde. ```
161
De architect komt de historische waarden van het object vooral in twee vormen tegen:
ematerialiseerd (het gebouw zelf) en (immaterieel) in verhalen over het gebouw. Het gaat in beide gevallen over wat door de tijd overgeleverd werd.
162
Onderzoek naar de cultuurhistorische waarde omvat meer dan kijken naar het gebouw en verhalen over het gebouw aanhoren. Het gaat om kennis van bronnen, om analyserend en synthetiserend vermogen en om vindingrijkheid en nieuwsgierigheid.
Een goede omgang met het begrip waarde vult aan en heeft de potentie de architectonische opgave van herontwikkeling tot leven te wekken. De sleutelbegrippen ‘inzicht’ en ‘ontdekking’ staan niet alleen voor de ontdekking van de historische waarde.
163
Herstructurering is de andere uiterste vorm van stedelijke vernieuwing en introduceert nieuwe structuren, functies en vormen;
het is een tabula-rasabenadering, waarbij het bestaande wordt genegeerd of als onbruikbaar wordt gedefinieerd.
164
Het gevaar van de tabula-rasabenadering is dat waardevolle architectonische en stedenbouwkundige kwaliteiten verloren gaan, sociale structuren onnodig kapot worden gemaakt, kapitaal wordt vernietigd, de hoe- veelheid sloopafval onnodig groter wordt en dat er wezenloze en footloose architectuur wordt geproduceerd.
En misschien wel het ergste is dat de maatschappelijke problematiek, die de aanleiding tot de hele aanpak vormde, vaak verplaatst wordt in plaats van aangepakt. De tabula-rasabenadering is primair een vastgoedbenadering die geen antwoord geeft op de maatschappelijke problematieken waarmee de bewoners te maken hebben.
165
Opvallend is natuurlijk de parallel tussen de huidige situatie in de naoorlogse wijken en de situatie begin jaren zestig in de woonwijken die eind negentiende en begin twintigste eeuw gebouwd waren. Ook destijds deden pure tabula-rasabenaderingen opgeld. Denk bijvoorbeeld in Amsterdam aan de Roomtuintjes in de Dapperbuurt
Maar ook toen waren er al critici. De Italiaan- se architect Giancarlo de Carlo, lid van Team X van de CIAM-congressen, stoorde zich al heel vroeg aan het ahistorische, het contextloze van het Moderne concept waarmee architecten en architectenscholen vanaf de jaren vijftig werkten. Dit dogma leidde volgens hem onvermijdelijk tot eindeloos herhaalde, niet passende bouwprojecten. Niet passend voor de oorspronkelijke bewoners die moesten verhuizen en ook niet passend in de stad qua vorm, materiaalgebruik en schaal. Opdrachtgevers kozen een architect, liefst van naam, uit catalogi omdat ze wisten wat ze kochten en omdat het meesterwerken zouden zijn.
166
Transformatie kunnen we tussen consolidatie en herstructurering plaatsen als een mogelijke benadering van de stedelijke vernieuwing. Afhankelijk van de situatie kiezen we dan de gepaste benadering.
Transformatie is echter ook een pleidooi voor het beter op waarde schatten van de kwaliteiten en mogelijkheden van de bestaande stad zonder ze direct te willen bevriezen.
167
Strategie van herontwerpen volgens Schagen
Een strategie kan pas worden vastgesteld, wanneer de omgeving van het ontwerp is verkend, de probleemstructuur is vastgelegd en aangepast, grenzen zijn afgebakend en conflicten zijn geïdentificeerd
168
Door welke type van voorstudie onderscheidt zich architecten van schagen door?
de studie van kwaliteit en mogelijkheden van het bestaande
169
Het vinden van antwoorden op complexe maatschappelijke problematieken is niet alleen een kwestie van een mooi ontwerp maken.
Het vereist een fundamentele manier van vragen stellen ten aanzien van situatie, opgave en oplossingsconcept.
170
De tweede stap is het onderzoek naar mogelijkheden. Door de ontwerpomgeving te bekijken proberen we een beeld te krijgen van de ontwerpopgave, te benoemen welke aspecten dominant zijn en geven we structuur aan het te maken ontwerp.
We zetten verschillende opties, ontwikkeld vanuit programma, context of eigen fascinatie naast elkaar.
171
De derde stap is dan de formulering van een concept van aanpak.
Dit is een fase van convergentie. Aan de hand van het eerste concept worden suboplossingen beschreven en gecombineerd in alternatieve ontwerpen die kunnen worden getoetst aan de hand van de opdracht, inclusief het voortschrijdend inzicht dat de zoektocht heeft opgeleverd.
172
convergentie
sammanstrålning
173
Welk bureau ontwierp de Strip S in Eindhoven?
West 8
174
Wat is volgens R-mit het belangrijkste voor de herstructurering strategie voor de Hoge Rug op Strijp S?
Het ensemblewaarde
175
In het kader van het Monumenten Inven- tarisatie Project (de inventarisatie van het onroerend erfgoed uit de periode 1850-1940)
werden veel waardevolle industriële gebouwen in kaart gebracht en vervolgens voor bescherming voorgedragen. Het jaar 1996 werd uitgeroepen tot het Jaar van Industrieel Erfgoed. Volgens Wim Eggekamp, de Rijksadviseur Cultureel Erfgoed, is industrieel erfgoed in Nederland inmiddels zelfs ‘booming’.
176
Herkenning van de betekenis van industrieel erfgoed (en in sommige gevallen ook bescherming) was en is een eerste belangrijke stap voor behoud. De tweede,
nog belangrijkere stap is het om een nieuwe, vitale functie te vinden voor de industriële gebouwen of gebieden.
177
Bij de planontwikkeling en transformatie van Strijp S zullen ‘de essentiële kwaliteiten van het bestaande worden gebruikt als vertrekpunt voor nieuwe stedenbouwkundige en architectonische ontwikkelingen, zodat een hoogwaardige specifieke identiteit van het gebied wordt bereikt.
De regie over dit project is in handen van Park Strijp Beheer, een publiekprivaat samenwerkingsverband tussen de gemeente Eindhoven en Volker Wessels. De transformatie van het voormalige Philips-terrein Strijp S is op dit moment een van de grootste herontwikkelingsprojecten van industrieel erfgoed in Nederland.
178
Het doel van deze studie was te onderzoeken op welke wijze in het proces van transformatie recht kan doen aan zowel de monumentale waarde van deze gebouwen als aan de gestelde ambities van het nieuwe stedenbouwkundige masterplan. De centrale vraagstelling luidde:
Welke architectonische interventies zijn denkbaar en te realiseren vanuit de cultuurhistorische en bouwhistorische waardestelling enerzijds en vanuit de gewenste toekomstwaarde anderzijds?
179
Huidige toestand van de gebouwen De gebouwen van de Hoge Rug werden in de loop van de jaren zeventig ingericht tot kantoren en laboratoria. Belangrijke wijzigingen betroffen de sloop van de lichtkoepels op het platte dak van de zesde verdieping van de gebouwen SAN en SBP, de vernieuwing van de liften en leidingen en het aanbrengen van vele tussenwanden en verlaagde plafonds. Ook werden de ramen gedeeltelijk vervangen en werden de loopbruggen tussen de gebouwen met damwandprofielen omkleed. Afgezien van deze wijzigingen verkeert de betonnen draagconstructie van de drie gebouwen nog steeds in originele staat
Ook is een groot deel van de oorspronkelijke interieurafwerking bewaard gebleven, waaronder de stalen branddeuren, de trappen, hangen sluitwerk, in de constructie gegoten ophangrails, geschilderde bewegwijzering en ruimtebenamingen en een deel van het pleisterwerk.
180
Volgens het stedenbouwkundige masterplan van West 8 valt het nieuwe Strijp S uiteen in vier bouwfasen:
aan de Kastanjelaan, in ‘De Driehoek’, aan de Philitelaan en aan de Glaslaan. De fasen Kastanjelaan en Glaslaan omvatten voornamelijk woningen.
181
Vergelijkt men de oorspronkelijke stedenbouwkundige opzet van Strijp S, zoals die te zien op de situatietekening uit het jaar 1953, dan valt op dat veel van het specifieke industriële karakter van het gebied in de toekomst zal verdwijnen.
In de plaats van het fijnmazige orthogonale stratenpatroon dat vooral door de ligging van het bedrijfsspoor en de invulling van de tussenruimtes met bouwmassa werd bepaald, introduceert het masterplan van West 8 grootschalige, autonoom vormgegeven bouwblokken met omsloten binnenhoven.
182
Invloed van de plannen op de transformatie van de Hoge Rug Op grond van het Definitief Stedenbouwkundig Plan van West 8 en het stedenbouwkundig ontwerp van Jo Coenen zal de architectonische beleving van de Hoge Rug ingrijpend veranderen:
1. Functionele en visuele eenheid Hoge Rug 2. Dubbelzijdigheid Hoge Rug 3. Vijfde gevel 4. ‘Kop’ Hoge Rug
183
Niet alle volgens de cultuur- en bouwhistorische rapporten als waardevol te beschouwen onderdelen van de Hoge Rug kunnen in de toekomst bewaard blijven. Daarom heeft RMIT voor het ontwikkelen van een transformatiestrategie gekozen, die duidelijk aangeeft welke waarden volgens RMIT de belangrijkste van de Hoge Rug zijn:
1. Ensemblewaarde: 2. Gebruikswaarde: 3. Ingenieurskunst:
184
Hergebruik en herbestemming zijn van alle tijden. Het is niet iets specifieks van deze tijd, ofschoon onze focus zich daar hernieuwd op richt.
In de architectuur- en bouwgeschiedenis zijn vele voorbeelden te vinden. Zij vormen een onuitputtelijke inspiratiebron en laten zien dat er heel verschillende benaderingswijzen mogelijk zijn, een range van tabula rasa, zorgvuldige instandhouding, completeren, interveniëren naar synthese van oud en nieuw in een nieuwe compositie.
185
Van belang voor elke herbestemming- en herontwerpopgave is:
ken uw zaak, weet waar het over gaat, inventariseer en analyseer, maak het je eigen, studeer en bestudeer het bestaande, ken de materialen en technieken. Leer de geschiedenis, de omgeving, de plek en het programma (van eisen) kennen.
186
Completeren Completeren van het bestaande, van dat wat ontbreekt of van wat is aangetast door aan te vullen kan op verschillende manieren.
Natuurlijk kun je het geheel weer completeren zoals het was (in oude luister herstellen). Meestal ontbreekt echter betrouwbare informatie en vraagt de authenticiteit van het resterende om een andere benadering, om een duidelijk
187
Interveniëren Een bestaand complex, al dan niet monument, geschikt maken voor een nieuwe functie, houdt vaak ‘ruimte maken’ in, opschonen en verwijderen van elementen die weinig of geen (cultuurhistorische) waarde hebben en die het gebruik en de ontwikkeling van het complex blokkeren.
De bouwsubstantie die resteert, in com- binatie met het aanbrengen van nieuwe elementen, kan een bijzondere gelaagdheid opleveren. De Italiaan- se architect Carlo Scarpa (1906–1978) was hierin een meester.
188
Museo di Castelvecchio in Verona
voorbeeld van Interveniëren Door de Italiaan- se architect Carlo Scarpa (1906–1978) Zijn restauratie en inrichting van het Mu eo di Castelvecchio in Verona in de jaren 1956 tot 1964, de routing door het museum, de vele bruggen en trappen in combinatie met de ruimtelijke overgangen tussen de verschillende bouwdelen wekten alom ver- wondering. Het spel tussen symmetrie en asymmetrie, het spel met de gelaagdheid, met de materialisering en detaillering, het inzetten van verschillende texturen en het gebruik van het daglicht beheerst hij als geen ander .
189
Toevoegen Interveniëren in een gebouw kun je doen door iets weg te nemen maar ook door iets toe te voegen. Dat laatste doet Carlo Scarpa in Venetië bij de Fondazione Querini-Stampalia (1961–1963).
Het stijgende en bedreigende water van de lagune, een enorm probleem, vormt een bron van inspiratie en opent nieuwe mogelijkheden. Hij kiest bewust niet voor de meest voor de hand liggende oplossing, namelijk een ver- hoogde drempel in de entreeopening aan het water. Scarpa heeft in de zone achter de gevel aan het water als reactie op de veel voorkomende wisselende waterniveaus een klein ‘deltaplan’ vormgegeven. Het is een soort terug liggende hoogwaterdrempel waarmee de gevolgen van het hoogwater gereguleerd kunnen worden met behoud van de karakteristieke waterpoorten in de gevel aan de kanaalzijde. Zijn beveiliging tegen het hoge water vormt een interessant en sculpturaal ruimtelijk element in het interieur waarbij het water nog steeds onderdeel van dat interieur uitmaakt.
190
Dialoog Wat is de essentie van de opgave om een opengevallen plek te vullen in een bestaande straatgevelwand?
Je zou dat kunnen beschouwen als het aangaan van een gesprek met het bestaande en het streven naar een dialoog met de omgeving.
191
De gevel van het pand aan de Oude Schans nummer 3 in Amsterdam van architect Herman Zeinstra (1937) dateert uit 1975. Voor het ontwerp van deze gevel heeft hij de opbouw van de gevels van de grachtenpanden in Amsterdam bestudeerd. Hij creëert verwantschap door gebruik te maken van klassieke elementen zoals schaal, maat en verhoudingen van de verticale gevelopeningen (drie per verdieping), de hijsbalk, een hoge begane grondverdieping en de voorgevel als scherm. Die voorgevel is dubbel uitgevoerd, waarbij de voorste schil op vlucht staat. Dit zorgt voor diepte en reliëf in de gevel.
Er is sprake van én continuïteit in de gevelarchitectuur én van een radicaal nieuwe gevel. Zijn ontwerp is zeker geen statement – vaak in de vorm van een sterk contrast – dat een levendig gesprek doodslaat. Zeinstra verrijkt met zijn gevel het ge- sprek op een interessante wijze.
192
Instandhouding Verandering van gebruik en gewijzigde eisen die we aan een gebouw of omgeving stellen, zorgen ervoor dat het slechts in bijzondere gevallen mogelijk is om een gebouw te handhaven zoals het ooit bedacht en gerealiseerd is.
Meestal verdwijnt het oorspronkelijke gebruik en op dat moment is er sprake van een musealisering van het object. Zoals Huis Sonneveld in Rotterdam (oorspronkelijk ontwerp van Brinkman en Van der Vlugt uit 1932–1933, gerestaureerd door Joris Molenaar van 1999–2001) en het Anne Frank Huis in Amsterdam (gerestaureerd door Verlaan & Bouwstra architecten in samenwerking met prof.dr.ir. Coen Temminck Groll in 1999).
193
Synthese Als de instandhoudingopgave gecombineerd wordt met vernieuwing, is er soms sprake van een nieuwe spannende compositie die ver uitstijgt boven het bestaande, overigens zonder dit laatste te ontkennen. Ik geef daarvan enkele voorbeelden.
Allereerst een klassiek voorbeeld uit het zestiende-eeuwse Italië: de Basilica Palladiana (1546–1614) van Andrea Palladio, in het centrum van Vicenza aan het Piazza dei Signori