Harry Potter 1 Flashcards
(66 cards)
1
Q
Verbeelden
A
To imagine
2
Q
Bedriegen
A
To deceive
3
Q
Mijmeringen
A
Day dreams
4
Q
Verstoren
A
To disturb
5
Q
Prettig
A
Pleasurable
6
Q
Zooitje
A
Mess
7
Q
Halvegaren
A
Half wits
8
Q
Beseffen
A
To realise
9
Q
Nijdig
A
Angry/seething
10
Q
Per slot van rekening
A
At the end of the day
11
Q
Kwalijk nemen
A
To mind another
12
Q
Pardoes
A
Suddenly
13
Q
Van je sokken gelopen/gereden worden
A
To be run over
14
Q
Piekeren
A
To worry
15
Q
Vergissen
A
To be wrong
16
Q
Deerlijk
A
Very
17
Q
Het standbeeld
A
The statue
18
Q
In de gaten houden
A
To keep an eye on
19
Q
In de gaten hebben
A
To be aware of
20
Q
Magere
A
Skinny
21
Q
De hak
A
The heel
22
Q
De laars
A
The boot
23
Q
De gesp
A
The buckle
24
Q
Krom
A
Croocked
25
Werpen
To throw
26
Het Trottoir
The pavement
27
De kraal
The bead
28
Roddelen
To gossip
29
Vergelijken
To compare
30
Het gerucht
The rumour
31
Blijkbaar
Apparently
32
Het op iemand gemunt hebben
To have it in for someone
33
Naar adem snakken
To gasp for air
34
Gewoonweg
Downright
35
Verbijsterend
Astounding
36
Voldoende
Sufficiently
37
De neiging
The tendency
38
Het gebulder
The rumbling
39
Schuilen
To shelter
40
Het puin
The rubble
41
De snee
The cut
42
De bliksemschicht
The lightning bolt
43
Het litteken
The scar
44
De koter
The small child
45
Draaien
To turn
46
Glippen
To slip (but not as to fall, more as the eel slipped out of my hand)
47
Onderscheiden
To make out
48
Geruis
Swishing
49
Bijeen
Together
50
Aantreffen
To find (without that you were looking)
51
Weerkaatsen
To reflect
52
Vrijwel
Hardly/barely
53
Onheilspellende
Ominous
54
Voorspellen
To predict
55
De schoorsteen
The chimney
56
Ruw
Rough
57
Afvegen
Wipe/brush
58
Wennen
To get used to
59
Wemelen
For there to be lots of it
60
Gewend zijn aan
To be used to
61
De bezem
The broom
62
Zeuren
To complain/whine
63
Het raadsel
The riddle
64
De hekel
The hatred
65
In vredesnaam
(Why) on earth
66
Smal
Narrow