ontstaan partijen
massale politieke participatie door het verbreden vh stemrecht
=> politiek was niet langer iets waar alleen de elite zich mee bezig hield
partijen =
vereniging of organisatie die deelneemt aan verkiezingen van politieke machthebbers
presidentieel systeem
zwakke partijen, sterke politici
parlementair systeem
sterke partijen, zwakke politici
2 soorten partijen volgens Duverger
1) kaderpartij
2) massapartij
kaderpartij
- ontstaan IN het parlement, gingen zich verenigen en mobiliseren om een band te smeden met kiezers die hetzelfde denken
- zwaartepunt bij de top/”kaders” + minder georganiseerd
- de elite/politiek richt zich naar de samenleving
massapartij
- ontstaan vanuit de samenleving en zijn de eerste sociale bewegingen die opkomen voor een deel vh volk => scherp ideologisch profiel
- zwaartepunt bij de leden
- strakke structuur en organisatie is nodig want ‘massa’
- samenleving richt zich naar de politiek
- verzuiling
volkspartij
- ontstaan na WO II in welvaartsstaat
- centrumpartij voor de belangen v iedereen ( massapartij) + link freezing hypothesis
- ontzuiling
kartelpartij
= moderne kaderpartij
- leden zijn minder belangrijk en centrale partijleiding steeds meer
- focus op de kiezers
- electoraal-professionele partij: mensen die voltijds bij een partij werken spelen een grote rol + aandacht voor kiezers
office-seeking
het doel ve partij is om een positie in de regering te krijgen
policy-seeking
het doel ve partij is om hun programma uit te voeren in het beleid
vote-seeking
hoe doel ve partij is om zoveel mogelijk stemmen te halen
partijfamilies
partijen met historisch vergelijkbare omstandigheden die hetzelfde beleid proberen te realiseren en internationale banden hebben
formaat =
het aantal partijen die opkomen voor verkiezingen
Sartori: coalition potential
partijen zijn relevant omdat ze een coalitie kunnen vormen
Sartori: blackmail potential
partijen die door hun aanwezigheid andere partijen kunnen dwingen
gematigd pluralisme
competitie van partijen die zich in het centrum bevinden
gepolariseerd pluralisme
competitie van partijen die een tegenovergestelde ideologie hebben
electorale volatiliteit
mate waarin onderlinge machtsverhoudingen tussen partijen wisselen