hoofdstuk 1 Flashcards

(71 cards)

1
Q

mengsel

A

bestaat uit meerdere stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

zuivere stof

A

bestaat uit één stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

stofeigenschappen

A

de eigenschappen van een stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke stofeigenschappen zijn er

A

kleur, smaak, oplosbaarheid, brandbaarheid, dichtheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is de stofeigenschap van suiker

A

een witte, vaste stof die oplosbaar is in water en zoet smaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

smeltpunt

A

de temperatuur waarbij de stof smelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is het smeltpunt van water

A

0 graden celsius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kookpunt

A

de temperatuur waarbij de stof kookt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is het kookpunt van water

A

100 graden celsius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

stoffen kunnen eigenschappen hebben die geen stofeigenschap is
noem 2 voorbeelden

A

massa en volume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

grootheden

A

eigenschappen die je kunt meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

eenheid

A

de maat waarin je de grootheid meet
bijv: kilogram voor massa en liter voor volume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

dichtheid

A

de combinatie van massa en volume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

is dichtheid een stofeigenschap

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

met welke formule bereken je de dichtheid

A

massa / volume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

met welke formule bereken je de massa

A

volume x dichtheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

met welke formule bereken je de volume

A

massa / dichtheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

giftige stoffen

A

geeft met behulp van het doodshoofd aan dat er een gevaar is voor giftige stoffen. Mensen moeten oppassen voor vergiftiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

ontplofbare stoffen

A

Dit pictogram geeft aan dat er sprake is van explosiegevaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

brandbevorderende stoffen

A

Dit pictogram geeft met behulp van een vuur teken aan dat er sprake is van brandbare stoffen. Dit zijn stoffen die snel vlam vatten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

bijtende stoffen

A

Het symbool voor een bijtende stof geeft aan er een gevaar is voor stoffen die de huid of kleren kunnen beschadigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

schadelijk of irriterende stoffen

A

waarschuwt dat bij een eenmalig contact met de huid, ogen of luchtwegen kleine beschadigingen aanbrengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

gevaar millieu

A

Pictogram dat er sprake is van stoffen die gevaarlijk kunnen zijn voor het milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

gevaar gezondheid

A

Dit symbool geeft aan dat er op deze plek gezondheidsgevaar is. Door gevaarlijke stoffen op deze plek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
ontvlambare stoffen
geeft aan dat iets makkelijk in brand vliegt
26
gasbrander
gebruik je om iets te verwarmen
27
wanneer gebruik je een gele vlam met een gasbrander
als je de vlam goed zichtbaar wilt hebben. De luchttoevoer is helemaal dicht
28
wanneer gebruik je een kleurloze vlam met een gasbrander
gebruik je een kleine hoeveelheid stof voorzichtig moet verwarmen. de luchttoevoer staat een beetje open
29
wanneer gebruik je een ruisende vlam met een gasbrander
als je een grote hoeveelheid stof moet verhitten. de luchttoevoer staat ver open
30
waarom gebruik je een spuitfles met water
omdat in kraanwater allemaal opgeloste stoffen zitten die het experiment verstoord
31
hoe noem je het water waar alle opgeloste stoffen eruit zijn gehaald
gedestilleerd water
32
is gedestilleerd water een zuivere stof of een mengsel
een zuivere stof
33
is kraantwater een zuivere stof of een mengsel
een mengsel
34
wat zijn de stappen om een onderzoek uit te voeren
1. stel een onderzoeksvraag 2. bedenk experimenten om je onderzoeksvraag te beantwoorden 3. je maakt voor het experiment een werkplan 4. voer het experiment uit
35
wat zijn de stappen die je moet voeren voor een experiment
1. je doet handelingen 2. je doet waarnemingen 3. je hebt een conclusie
36
fasen
een stof die in verschillende vormen voorkomt
37
welke 3 fasen zijn er
1. de vaste fase 2. de vloeibare fase 3. de gasvormige fase
38
wat zijn de eenheden van de drie fasen
de vaste fase —> s de vloeibare fase —> L de gasvormige fase —> g
39
wanneer is een fase vast
bij een temperatuur lager dan het smeltpunt
40
wanneer is een fase vloeibaar
bij een temperatuur die tussen het smeltpunt en het kookpunt
41
wanneer is een fase gasvormig
bij een temperatuur hoger dan het kookpunt
42
faseverandering
stoffen die overgaan van de ene naar de andere fase
43
welke 6 faseveranderingen zijn er
rijpen, condenseren, verdampen, sublimeren, smelten, stollen
44
wat gebeurd er bij rijpen
een gasvorimge fase gaat over aar een vaste fase
45
wat gebeurd er bij condenseren
een gasvorimge fase gaat over naar een vloeibare fase
46
wat gebeurd er bij verdampen
een vloeibare fase gaat over naar een gasvormige fase
47
wat gebeurd er bij sublimeren
een vaste fase gaat over naar een gasvormige fase
48
wat gebeurd er bij smelten
een vaste fase gaat over naar een vloeibare fase
49
wat gebeurd er bij stollen
een vloeibare fase gaat over naar een vaste fase
50
graden celsius
een temperatuur die je aangeeft
51
wat voor eenheid gebruik je in de wetenschap voor temperatuur
Kelvin (K)
52
wat is de berekening van graden naar kelvin
+ 273
53
wat is de berekening van kelvin naar graden
- 273
54
smelttraject, kooktraject
het temperatuur gebied waarbinnen vaste stof overgaat in vloeistof
55
oplossing
een mengsel van een vaste stof, vloeitsof of gas in een vloeistof
56
is een oplossing helder of troebel
helder
57
is een oplossing kleurloos of gekleurd
het kan kleurloos en gekleurd zijn
58
suspensie
een troebel mengsel van een vaste stof in een vloeistof
59
is een suspensie kleurloos of gekleurd
je kan niet door een suspensie heen kijken
60
is een suspensie kleurloos of gekleurd
een suspensie is nooit kleurloos maar altijd gekleurd of wit
61
emulsie
een troebel mengsel van twee vloeistoffen
62
emulgator
kan je gebruiken om een emulsie gemengd te houden
63
rook
troebel mengsel van een vaste stof fijn verdeeld in een gas
64
schuim
een troebel mengsel van een gas fijn verdeeld in een vaste stof of vloeistof
65
nevel
een troebel mengsel van een vloeistof fijn verdeeld in een gas
66
carbonfiber
een mengsel van twee vaste stoffen: koolstofvezels en epoxy, kunstof
67
pH zuurgraad
is een getal dat meestal tussen de 0 en 14 ligt
68
pH-papier
een strookje waarmee je de pH van een oplossing kan meten
69
zure oplossing
een mengsel van water en een zure stof. De pH ligt lager dan 7
70
basische oplossing
een mengsel van water en een basische stof. De pH ligt hoger dan 7
71
neutrale oplossing
een oplossing dat geen zuur of base bevat. De pH is ongeveer 7