Hoofdstuk 1 Flashcards
(62 cards)
1
Q
De borstel
A
el cepillo
2
Q
wij
A
nosotros
3
Q
het lied
A
la canción
4
Q
Nooit
A
nunca
5
Q
Bijvoeglijk naamwoord
A
Adjetivo
6
Q
de wenkbrauwen
A
las cejas
7
Q
Telwoorden
A
los numerales
8
Q
Galicisch
A
galegge
9
Q
Vergeten
A
olvidar
10
Q
ochtend
A
madrugada
11
Q
niemand
A
nadie
12
Q
buurman
A
vecino
13
Q
zoeken
A
buscar
14
Q
middaguur
A
el mediodia
15
Q
veranderen
A
cambiar
16
Q
de uitspraak
A
la pronunciación
17
Q
Verdienen
A
ganar
18
Q
tot de volgende keer
A
hasta la proxima
19
Q
nog
A
todovia
20
Q
lidwoord
A
articulo
21
Q
zanger(es)
A
cantante
22
Q
de ui
A
la cebolla
23
Q
huren
A
alquilar
24
Q
kleinkind
A
nieto
nieta
25
Castiliaans
castellano
26
luisteren
escuchar
27
buurvrouw
vecina
28
de klemtoon
la acentuación
29
de wijk
el barrio
30
wachten
esperar
31
beëindigen
terminar
32
dansen
bailar
33
Baskisch
vasco
34
liefhebben
amar
35
langsgaan
pasar
36
zeg me
dime
37
uit
de
38
tante
tía
39
meisje
muchacha
chica
40
zoenen
besar
41
Catalaans
(el) catalán
42
ontbreken
faltar
43
jongen
muchacho
chico
44
doden
matar
45
de klas
la clase
46
kijken
mirar
47
de schildpad
la tortuga
48
de spin
la araña
49
sportman/vrouw
deportista
50
begroetingen
Salukis
51
de zin
la frase
52
het nest
el nido
53
aardbei
fresa
54
alfabet
alfabeto
55
oefening
ejercicio
56
zelfstandig naamwoord
sustantivo
57
de ster
la estrella
58
guerillastrijder
guerillero
59
aangenaam
encantado
60
wijnglas
copa
61
gevaarlijk
peligroso
62
ook niet
tampoco
