Hoofdstuk 10 Flashcards

(122 cards)

1
Q

Wie was Mary Whiton Calkins?

A

Een psycholoog die uitgebreid over het zelf heeft geschreven en vocht voor erkenning in een door mannen gedomineerde academische wereld

Calkins heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de psychologie, ondanks dat ze als vrouw werd afgewezen door de academische gemeenschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat deed Mary Calkins aan Wellesley College?

A

Ze gaf les in talen en later in psychologie

Wellesley College erkende haar als een uitstekende docent, wat leidde tot haar baan in de psychologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat was een belangrijke hindernis voor Mary Calkins bij Harvard?

A

Harvard accepteerde in die tijd geen vrouwelijke studenten

De rector, Charles Eliot, was een voorstander van gescheiden onderwijs, maar onder druk van William James maakte hij een uitzondering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat was het onderwerp van Calkins’ proefschrift?

A

Association: An Essay Analytic and Experimental

Dit proefschrift ging over haar grensverleggende onderzoek naar de werking van het geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat gebeurde er met Calkins’ aanvraag voor een doctorstitel?

A

Harvard weigerde haar de doctorstitel te verlenen, ondanks haar uitstekende prestaties

William James noemde haar examen het meest briljante dat ooit was afgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat deed Calkins nadat ze geen doctorstitel kreeg?

A

Ze keerde terug naar Wellesley als docent psychologie

Ze bleef ook actief als geleerde en publiceerde meer dan honderd artikelen en boeken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat was een belangrijke publicatie van Mary Calkins?

A

An Introduction to Psychology

Dit was een van haar best verkopende titels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

In welk jaar werd Calkins de eerste vrouwelijke voorzitter van de American Psychological Association?

A

1905

Dit markeerde een belangrijke mijlpaal in de geschiedenis van de psychologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat was de reactie van William James op de weigering van Harvard om Calkins een doctorstitel te geven?

A

Hij noemde het voldoende reden voor vrouwen om ‘terroristische actie’ te overwegen

Dit benadrukte de onvrede over de behandeling van vrouwelijke academici.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vul de lege plek in: Het concept van het zelf kreeg een belangrijke plaats in de psychologie dankzij _______.

A

Mary Whiton Calkins

Calkins’ werk en strijd voor erkenning hebben bijgedragen aan de acceptatie van het zelf in de psychologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat was de houding van Harvard ten opzichte van vrouwelijke studenten tot 1963?

A

Harvard weigerde vrouwen een doctoraaldiploma te verlenen

Dit weerspiegelt de genderdiscriminatie in het hoger onderwijs gedurende die tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het begrip persoonlijkheid?

A

De psychologische eigenschappen die een zekere continuïteit verlenen aan het gedrag van een individu in verschillende situaties en op verschillende momenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat kan er gebeuren als de draad van de persoonlijkheid breekt?

A

Dit kan leiden tot inconsequenties zoals bij manisch-depressieve psychose, schizofrenie of de ‘meervoudige persoonlijkheidsstoornis’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat moet een psycholoog doen om de puzzel van de persoonlijkheid op te lossen?

A

Alle verschillende delen waaruit een persoonlijkheid bestaat met elkaar verbinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke factoren moeten geïntegreerd worden om een individu als geheel te begrijpen?

A
  • Leren
  • Perceptie
  • Ontwikkeling
  • Motivatie
  • Emotie
  • Overige
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het perspectief dat in hoofdstuk 1 is genoemd?

A

Het perspectief vanuit de gehele persoon (‘whole person’).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn enkele gemeenschappelijke kenmerken van mensen?

A
  • Voorkeur voor genot boven pijn
  • Zoeken naar betekenis in het leven
  • Beoordelen van elkaar aan de hand van gedragsnormen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe wordt persoonlijkheidsleer ook wel genoemd?

A

De psychologie van individuele verschillen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de centrale vragen met betrekking tot Mary Calkins’ persoonlijkheid?

A
  • Welke invloeden hebben geresulteerd in haar unieke gedragspatronen?
  • Was haar persoonlijkheid gevormd door externe factoren of innerlijke eigenschappen?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de conclusie over de vorming van Mary Calkins’ persoonlijkheid?

A

Haar persoonlijkheid is gevormd door een samenspel van ervaring én innerlijke factoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke soorten theorieën van persoonlijkheid worden besproken in dit hoofdstuk?

A
  • Temperamenten
  • Trekken
  • Typen
  • Psychodynamische theorieën
  • Humanistische theorieën
  • Existentiële theorieën
  • Sociaal-cognitieve theorieën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is een geschikte theorie om de huidige persoonlijkheidskenmerken van een individu snel te begrijpen?

A

Een van de theorieën over temperamenten, trekken of typen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke theorieën zijn het beste voor het begrijpen van een zich ontwikkelend individu?

A
  • Psychodynamische theorieën
  • Humanistische theorieën
  • Existentiële theorieën
  • Sociaal-cognitieve theorieën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is belangrijk voor relatietherapeuten of mediators bij het begrijpen van individuen?

A

De impliciete persoonlijkheidstheorieën van mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat betreft crosscultureel onderzoek, wat is het doel?
Begrijpen of mensen elkaar overal ter wereld op dezelfde manier begrijpen.
26
De centrale vraag van dit hoofdstuk betreft de invloeden op de persoonlijkheid van Mary Calkins. Waar ligt de nadruk van deze vraag?
Op de interactie tussen aangeboren en aangeleerde factoren.
27
Wat zijn de krachten die de persoonlijkheid vormen?
De gecombineerde krachten van biologische, situationele en psychologische processen, ingebed in sociaal-culturele en ontwikkelingsfactoren. ## Footnote Dit concept benadrukt dat persoonlijkheid niet alleen een individueel kenmerk is, maar ook sterk beïnvloed wordt door de omgeving en cultuur.
28
Hoe wordt persoonlijkheid gedefinieerd?
Als de 'standaardinstellingen' van ons unieke patroon van motieven, emoties en percepties, in combinatie met aangeleerde schema's. ## Footnote Dit betekent dat persoonlijkheid een dynamisch samenspel is van aangeboren en aangeleerde elementen.
29
Wat is displacement in de context van agressie?
Het verschuiven van agressie naar een ander doel dat minder bedreigend is. ## Footnote Dit fenomeen kan leiden tot het aanwijzen van een zondebok, zoals het oude Hebreeuwse ritueel.
30
Wat stelde William James voor over de weigering van Harvard om Mary Calkins een graad te geven?
Dat deze weigering genoeg zou zijn om alle vrouwen tot terroristische actie te bewegen. ## Footnote Dit is een hypothetisch voorbeeld van displacement van agressie.
31
Wat is het evolutionaire voordeel van het reageren op pijnlijke situaties met agressie?
Degenen die agressief reageren hebben meer kans om te overleven en zich voort te planten. ## Footnote Dit fenomeen zou kunnen verklaren waarom deze neiging tot agressie doorgegeven wordt aan nakomelingen.
32
Welke menselijke neigingen zijn volgens Darwin ingebouwd in onze biologie?
De neiging tot seks en agressie. ## Footnote Dit komt voort uit de motivatie om te overleven en zich voort te planten.
33
Wat is de opvatting van Sigmund Freud over menselijke motivatie?
Dat alles voortkomt uit een seksueel 'overlevingsinstinct' en een 'instinctieve' neiging tot verdediging en agressie. ## Footnote Freud's theorie legt de nadruk op de rol van onbewuste motieven in gedrag.
34
Wat is de moderne neurologische en evolutionaire psychologische visie op menselijk gedrag?
Dat het onjuist is te veronderstellen dat al het menselijk gedrag door slechts enkele basale motieven wordt veroorzaakt. ## Footnote Het beeld is complexer, met gespecialiseerde 'modulen' in de hersenen voor verschillende motieven.
35
Wat zijn enkele voorbeelden van motieven die als aparte modules in de hersenen functioneren?
* Seks * Agressie * Honger * Affiliatie * Dorst * Prestaties ## Footnote Elk motief heeft zijn eigen regels voor de invloed die het uitoefent op ons gedrag.
36
Wat vormt de eenheid die we 'persoonlijkheid' noemen?
De manier waarop verschillende motieven ons beïnvloeden. ## Footnote Dit benadrukt dat persoonlijkheid een samenspel is van diverse psychologische processen.
37
Wat is de persoon-situatiecontroverse?
Een theoretische discussie over de relatieve invloed van persoonlijkheidskenmerken en kenmerken van de omgeving op gedrag.
38
Welke factoren beïnvloeden ons gedrag volgens de tekst?
Gedrag wordt beïnvloed door: * Biologie * Evolutie * Behavioristische conditionering * Cognitief leren * Sociale psychologie
39
Wat is de rol van de omgeving in de ontwikkeling van de persoonlijkheid?
De omgeving, vooral ervaringen in de vroege jeugd, heeft een sterke invloed op de ontwikkeling van de persoonlijkheid.
40
Hoe beïnvloeden ouders de ontwikkeling van een kind?
Ouders vormen de persoonlijkheid van een kind door hun genen en de omgeving die ze bieden.
41
Wat zijn de gevolgen van gebrek aan menselijk contact tijdens de kindertijd?
Kinderen zonder menselijk contact vertonen een belemmerde ontwikkeling.
42
Welke veranderingen in de hersenen zijn geconstateerd bij kinderen die opgroeien in een arme omgeving?
Hun hersenen krimpen in omvang en ze verliezen hersencellen in de thalamus.
43
Wat heeft Walter Mischel gesuggereerd over de invloed van de omgeving?
Hij suggereerde dat de invloeden van de omgeving alle andere effecten, inclusief aangeboren eigenschappen, overstijgen.
44
Wat zijn karaktertheorieën?
Theorieën die de nadruk leggen op de relatief stabiele persoonlijkheidskenmerken of karaktertrekken van een individu.
45
Wat zijn procestheorieën?
Theorieën die de persoonlijkheid verklaren in termen van interne processen zoals motivatie, perceptie, leren en ontwikkeling.
46
Wat is de dimensie introvert-extravert?
Een beschrijvende persoonlijkheidsdimensie die aangeeft hoe mensen hun ervaringen interpreteren op basis van hun extraverte of introverte aard.
47
Door welke mechanismen beïnvloedt de omgeving ons gedrag?
Via operante conditionering en klassieke conditionering.
48
Wat is het belangrijkste kenmerk van de persoon-situatiecontroverse?
De discussie over de relatieve invloed van de omgeving versus persoonlijkheidskenmerken op gedrag.
49
Fill in the blank: De omgeving heeft de sterkste invloed op de _______.
[persoonlijkheid]
50
Hoe beschouwen niet-westerse culturen verschillen tussen personen?
De meeste niet-westerse perspectieven op de persoonlijkheid zijn stevig geworteld in religie (Walsh, 1984).
51
Uit welk deel van de wereld komt het concept persoonlijkheidstheorie?
Het concept persoonlijkheidstheorie is op zichzelf een westerse (Euro-Amerikaanse) uitvinding. De meest controversiële en invloedrijke theorieën over persoonlijkheid zijn ontwikkeld door mensen die zijn opgeleid in het denkkader van de westerse sociale wetenschappen. Dat kader heeft een ingebouwde bias richting individualisme en een uniek ‘zelf’ (Guisinger & Blatt, 1994; Segall et al., 1999).
52
Welke invloed heeft de cultuur nu op de persoonlijkheid in de VS en Westerse landen?
Mensen in de Verenigde Staten en andere westerse landen leggen bijvoorbeeld meestal de nadruk op individualisme, waarbij degenen die opvallen in de menigte door hun talent, intelligentie of atletisch vermogen, worden beloond.
53
Welke invloed heeft de cultuur nu op de persoonlijkheid in continenten als Azië, Afrika, Zuid-Amerika en het Midden-Oosten?
Collectivisme: je wordt beloond als je bijdraagt aan de harmonie van de groep.
54
Kernvraag 10.2: Uit welke blijvende patronen of disposities bestaat onze persoonlijkheid?
Volgens alle dispositionele theorieën bestaat er een kleine groep van persoonlijkheidskenmerken die temperamenten, karaktertrekken of typen worden genoemd; het individu vertoont met betrekking tot deze kenmerken gedurende zijn hele leven een consistent beeld.
55
Noem de 4 temparementen van de wetenschappelijke psychologie. Door wie zijn deze temperamenten bedacht?
Bloed: optimistisch Cholè: cholerisch (ontvlambaar) Melancholè: Melancholisch (depressief) Flegma: flegmatisch (traag) Bedacht door: Grieke arts Hippocrates (
56
Welke termen vallen onder dispositionele theorieën?
Temperament, karaktertrek en type.
57
Hoe definiëren psychologen "temperamenten"?
Als de biologisch bepaalde persoonlijkheidsdisposities. Die al in de vroege jeugd waarneembaar zijn en die de snelheid en intensiteit van emotionele reacties en overheersende stemming van een individu bepalen.
58
Noem twee thema's van temperamenten.
Verlegenheid, humeurigheid.
59
Wat zijn neurotransmitters?
Neurotransmitters zijn krachtige boodschappers die een cruciale rol spelen in de communicatie tussen zenuwcellen binnen je hersenen en lichaam. Het zijn chemische stoffen die nodig zijn om een elektrisch signaal van zenuwcellen over te brengen naar andere cellen. Zo reguleren ze essentiële functies zoals beweging, denken, emoties en zelfs basale lichaamsfuncties
60
Noem een voorbeeld van een neurotransmitter.
Dopamine, serotonine.
61
Wat is de oorzaak van een groot aantal verschilllen in temperamenten van mensen?
Verschillende verhoudingen in neurotransmitters in mensen.
62
Zijn de verhoudingen chemische stoffen in de hersenen genetisch bepaald?
Waarschijnlijk wel.
63
Wordt ons leven dan volledig bepaald door onze biologische structuur?
Je ontwikkelt dankzij je ervaringen in het leven en de positie in je gezin alsnog een uniek persoonlijkheidspatroon.
64
Wat is een karaktertrek?
De manier waarop onze motieven, emoties en cognities gewoonlijk in gedrag tot uiting komen.
65
Noem een voorbeeld van een karaktertrek.
Opgewerkt, enthousiast, wispelturig.
66
Wat is het verschil tussen karaktertrek en temperament?
Temperament is in zekere mate erfelijk en verwijst naar de snelheid en intensiteit waarmee emoties tot stand komen. Karaktertrek ontwikkelt zich verder op de basis van het temperament en wordt beïnvloed door ervaringen in het leven psychologische processen.
67
Wat is de vijf-factoren theorie?
Dit zijn vijf dominante persoonlijkheidsfactoren die volledig gericht zijn op de motivationele en emotionele delen van de persoonlijkheid.
68
Noem de persoonlijkheidsfactoren uit de 5 factoren theorie.
1. Open-nieuwsgierig versus gesloten-ongeïnteresseerd 2. Betrouwbaar-georganiseerd versus onbetrouwbaar-chaotisch 3. Dominant-extravert versus ondergeschikt-introvert (extraversion). 4. Warm-vertrouwend versus koel-achterdochtig 5. Gelijkmatig-zelfverzekerd versus nerveus-temperamentvol Afkorting: OCEAN, dat staat voor Open, Consciëntieus, Extravert, Agreeable (aangenaam) en Neurotisch.
69
Welke test gebruiken psychologen voor het meten van de 5 factoren?
NEO (personality inventory) of NEO-PI
70
Welke test gebruiken psychologen voor het meten van psychische stoornissen?
Minnesota Multiphasic Personality Inventory, meestal de MMPI-2 genoemd.
71
Waar maakt de MMPI-2 gebruik van?
Tien klinische schalen.
72
Wat wordt bedoeld met een score op empirische basis?
Dat wil zeggen dat de score op wetenschappelijke gegevens is gebasseerd en niet enkel op de mening van de maker van de test.
73
De testen MMPI--2 en NEO-PI hebben een hoge betrouwbaarheid. Wat wordt hiermee bedoeld?
Dat ze vrij zijn van de invloed van toevallige factoren en consistente en stabiele scores opleveren.
74
De testen MMPI--2 en NEO-PI hebben een goede validiteit. Wat wordt hiermee bedoeld?
Dat betekent dat ze daadwerkelijk meten wat ze moeten meten, bijvoorbeeld persoonlijkheidskenmerken of symptomen van psychische stoornissen.
75
Welke 6e dimensie werd later nog toegevoegd aan de 5 factoren (big five)?
‘eerlijkheid’ of ‘integriteit’
76
Welk effect heeft positiviteit op de persoonlijkheid?
Positiviteit rust ons ondanks de kwetsbaarheid van het menselijk bestaan uit om te streven naar zelfverwezenlijking door autonomie, competentie en sociale verbondenheid.
77
Hoe wordt positiviteit gedefinieerd?
Positieve evaluaties over jezelf, je leven en je toekomst hebben.
78
Wat is het nadeel van theorieën over temperamenten en karaktertrekken?
Dat ze te kort door de bocht zijn en dat het soms moeilijk is voor een persoon om weer van zo'n etiket af te komen.
79
Op welke manier helpen mentale processen bij het vormen van onze persoonlijkheid?
Hoewel volgens de procestheorieën verschillende krachten in de persoonlijkheid aan het werk zijn, is de persoonlijkheid volgens elk van deze theorieën het resultaat van zowel interne psychische processen als van sociale interacties.
80
Wat is de psychodynamische persoonlijkheidstheorie?
De psychodynamische persoonlijkheidstheorie richt onze aandacht op motivatie, met name op motieven vanuit het onbewuste, en op de invloed van ervaringen uit de vroege jeugd op onze geestelijke gezondheid.
81
Wat is de existentiële theorie?
Existentiële theorieën proberen het heden aan een geïdealiseerde toekomst te verbinden in de continue zoektocht naar de zin van iemands bestaan, diens doelstellingen en betekenis in het leven
82
Wat is de humanistische persoonlijkheidstheorie?
De humanistische persoonlijkheidstheorie legt het accent op het bewuste en op de huidige, subjectieve realiteit: op onze overtuigingen en de manier waarop we onszelf zien in relatie tot anderen
83
Wat is de sociaal-cognitieve theorie?
Volgens de sociaal-cognitieve theorie wordt onze persoonlijkheid vooral beïnvloed door leren, perceptie en sociale interactie.
84
Wat wordt bedoeld met hysterie? Ook in het heden wel bekend als conversie.
Een spierziekte waarbij spierslapte, ongevoeligheden in bepaalde delen van het lichaam en soms zelfs verlamming symptomen zijn. Deze ziekte heeft een psychische oorzaak.
85
Waar staat de term psychoanalytisch voor?
Technisch gezien is de psychoanalytische theorie de term voor Freuds verklaring van de persoonlijkheidsstoornissen en psychische stoornissen.
86
Waar staat de term psychoanalyse voor?
Onder psychoanalyse zijn systeem (Freuds) van behandelingen van psychische stoornissen wordt verstaan.
87
Zijn veel elementen van de theorie van Freud tegenwoordig geheel of gedeeltelijk achterhaald?
Ja.
88
Welk deel van het brein werd door Freud centraal in de persoonlijkheid geplaatst?
Het onderbewuste. Freud stelde dus dat we, ongeacht of we al dan niet geestelijk gezond zijn, handelen zonder dat we de werkelijke motieven achter al ons gedrag kennen.
89
Waar staat eros voor?
Onbewuste geslachtsdrift: zoals dansen, koken, tekenen. Eros werd door Freud libido genoemd.
90
Waar staat Thanatos voor?
Griekse woord voor onbewuste doodsinstinct. De drijfveer voor alle agressieve en destructieve daden die mensen elkaar en zichzelf aandoen. Denk hierbij aan gokken of misbruik van middelen.
91
Waaruit bestaat de drie eenheid van de persoonlijkheid volgens Freud?
Het id, het ego en het superego.
92
Id
Id bestaat uit primitieve onbewuste deel (instinct, driften) met inbegrip van eros en thanatos.
93
Superego
Superego bestaat uit normen, waarden en moraal.
94
Ego
Bewuste, rationele deel. Leert om driften te beheersen en aan te passen aan de verwachtingen van anderen.
95
Leg psychisch determinisme uit.
Volgens dit principe wordt niets van ons gedrag door toeval bepaald, maar alles door ons onbewuste processen. Zelfs versprekingen.
96
Noem een aantal psychoseksuele fases.
Orale fase (zuigen, huilen), anale fase, fallische fase (masturbatie), genitale fase (geslachtsrijp).
97
Wat is het oedipuscomplex?
Een onbewust conflict waarbij jonge mannen er aanvankelijk toe worden gedreven een onvolwassen erotische aantrekking tot hun moeder te voelen.
98
Wat is het elektracomplex?
Meisjes richten zich dan op hun vader, fantaseren erover zwanger van hem te worden en gaan concurreren met hun moeder om zijn affectie.
99
Welke drie dingen moet je vooral onthouden van de freudiaanse aannamen over de psychoseksuele ontwikkeling?
Ten eerste begrijpen we nog steeds niet volledig hoe seksuele aantrekkingskracht werkt. Ten tweede hebben de freudiaanse inzichten rond de psychoseksuele ontwikkeling nog altijd een brede invloed buiten de psychologie, vooral in de literatuur. En ten slotte: het algemene patroon dat hij naar voren bracht en het idee dat de ontwikkeling van kinderen zich voltrekt in bepaalde ontwikkelingsfases is mogelijk wel juist (Bower, 1998b).
100
Wat bedoeld Freud met fixatie?
Dat een kind een bepaalde fase niet goed doorkomt, bv als het kind de orale fase niet veilig doorkomt dat deze later eetproblemen ontwikkelt.
101
Wat is het ego-afweermechanisme?
Dit zijn manieren van het ego om om te gaan met het conflict tussen de impulsen van het id en de eis van het superego om deze impulsen te onderdrukken.
102
Wat wordt bedoeld met "verdringing"?
Het proces van verbaninng van onacceptabele gedachten uit het bewustzijn.
103
Noem de 7 ego-afweermechanismen.
Ontkenning, rationalisatie, reactieformatie, verschuiving (dicplacement), regressie, sublimatie, projectie.
104
Noem een voorbeeld van elk van de 7 afweermechanismen.
Ontkenning: drankprobleem (ik heb geen probleem). Rationalisatie: goedpraten van gedrag (iedereen gebruikt drugs). Reactieformatie: tegenovergestelde reactie laten zien van een onbewust verlangen. Verschuiving: ruzie met baas afreageren op vrouw thuis. Regressie: teruggaan naar eerdere ontwikkelingsfase door bv broekplassen tijdens ruzie. Projectie: je gaat zelf vreemd en beschuldigd vervolgens je partner hiervan.
105
Wat zijn projectieve testen?
Een test waarbij mensen in een afbeelding moeten vertellen wat ze erin zien. Hieruit zouden dan de afweermechanismen naar voren moeten komen.
106
Welke test is wetenschappelijk beter onderbouwd, de Rorschachtest of de Thematische Apperceptietest? Wat is het verschil tussen deze testen?
De thematische Apperceptietest (TAT). Bij de Rorschachtest moeten de respondenten vertellen wat ze in de afbeelding zien. De uitkomst zou iets moeten vertellen over de onbewuste seksuele en agressieve impulsen of verdrongen conflicten van de respondent. Bij de TAT test moeten respondenten bij elke afbeeldingen een verhaaltje verzinnen. Dit verhaal moet beschrijven wat de mensen in de afbeelding doen en denken (focus op heden), wat er hiervoor is gebeurd (focus op verleden) en wat er in de toekomst gebeurd (focus op toekomst).
107
Wat zijn neufreudianen?
Mensen die de theorieën van Freud aanhielden, maar zich losmaakten van hem als leermeester en andere ideeën hadden over de specifieke motieven die de persoonlijkheid van energie voorzien.
108
Wat is het collectief onbewuste?
Een deel van het tweedelige deel van de Jungiaanse theorie: een reservoir van instinctieve herinneringen.
109
Wat zijn archetypen?
Eeuwenoude beelden uit literatuur, kunst en sprookjes.
110
Wat was het doel van Abraham Maslow?
De invulling van een theorie vinden die de gezonde mens omschrijft. Hij keek hier vooral naar mensen die een vol en productief leven hadden geleid.
111
Wat zijn zelfactualiserende persoonlijkheden?
Mensen met een zelfactualiserende persoonlijkheid voelen zich vrij om hun mogelijkheden te ontwikkelen. Een staat van zijn waar ieder van ons naar zou moeten streven. Hij ontdekte dat mensen met zo’n persoonlijkheid creatief en spontaan zijn, en dat ze een aanstekelijk gevoel voor humor hebben. Tegelijkertijd accepteren ze hun eigen beperkingen en die van anderen.
112
Welke drie wezenlijke ingrediënten moeten volgens Rogers aanwezig zijn om congruentie (volledig functionerend persoon) te ontwikkelen?
1. Onvoorwaardelijke positieve waardering. 2. Oprechtheid. 3.Consistentie.
113
Wat wordt bedoeld met het fenomenale veld?
Perecepties en gevoelens (subjectieve realiteit). Dit maakt in Rogers systeem deel uit van de persoonlijkheid, als een soort filter van onze ervaringen.
114
Wat is observationeel leren?
Het idee dat we indirect leren, dat wil zeggen via anderen. Dit sociale leren, of observationeel leren, is een proces waarbij mensen nieuwe responsen aanleren door naar elkaars gedrag te kijken en de consequenties van dat gedrag waar te nemen.
115
Wat is een externe en interne locus of control?
Interne locus of control: het idee dat je zelf invloed hebt op de gebeurtenissen in je leven. Externe locus of control: het idee dat je lot niet in je eigen handen ligt (bij deze mensen komt depressie vaker voor, Vishen zou dit benoemen als level 1 (the victim state).
116
Welke theorieën gebruiken mensen om zichzelf en anderen te begrijpen?
Psychodynamische persoonlijkheids theorie Humanistische persoonlijkheidstheorie Existentiële theorieën Sociaal-cognitieve theorie
117
Wat is een impliciete persoonlijkheidstheorie?
De manier waarop je iemands persoonlijkheid beoordeelt, reflecteert jouw impliciete persoonlijkheidstheorie.
118
Welke rol speelt mindset in de persoonlijkheid?
Onze mindset (mentaliteit) speelt geen bijrol in onze persoonlijkheid, maar vormt wel een belangrijk aspect van onze hele geestelijke wereld.
119
Wat betekend self-narrative (levensverhaal)?
Het ‘verhaal’ dat je jezelf vertelt, is wat de psycholoog Dan McAdams (2006) een levensverhaal (self-narrative) noemt. Hij beweert dat het self-narrative even belangrijk is voor de persoonlijkheid als ieder motief, iedere emotie en sociale relatie.
120
Wat is het redemptive self?
Bevrijdende zelf. Een positief geloof over je eigen leven waarin je gelooft dat je bevoorrecht bent in aspecten die anderen niet hebben.
121
Wat betekend generatieve volwassenen?
Een term die door Erik Erikson werd gebruikt om gezonde productieve volwassen aan te duiden.
122
Wat is de fundamentele attributiefout?
. Dit misverstand is afkomstig van de aanname dat de handelingen van anderen, vooral waar ze geïnterpreteerd worden als irritant, onhandig, ongepast of anderszins ongewenst gedrag, voortkomen uit hun persoonlijkheid en niet uit de situatie