Hoofdstuk 3 Flashcards
(51 cards)
1
Q
Aangeboden
A
Πρόβλημα εκ γενετής
2
Q
Bescheiden
A
Modest(ταπεινός)
3
Q
Dominant
A
Κυριαρχος
4
Q
De eigenschap
A
Χαρακτηριστικά
5
Q
Eigenzinnig
A
Ιδιότροπος
6
Q
Geestig
A
Χαρούμενος
7
Q
Kwetsbaar
A
Ευάλωτος
8
Q
Noemen
A
Ονομάζω
9
Q
Onzeker
A
Αβέβαιος
10
Q
Pesten
A
Παρενοχλώ
11
Q
De voorstelling
A
Performance
12
Q
Koel
A
Fresh
13
Q
Het ontslag
A
Απόλυση
14
Q
De puberteit
A
Εφηβεία
15
Q
De vrijheid
A
Liberty
16
Q
Zorgzaam
A
Επιμελής
17
Q
Bedenken
A
To think
18
Q
Beleefd
A
Polite
19
Q
Communiceren
A
To communicate
20
Q
De grap
A
The joke
21
Q
Machteloos
A
Ανίσχυρος
22
Q
Uitwisselen
A
To exchange
23
Q
Voornamelijk
A
Mainly
24
Q
De aankomst
A
Arrival
25
Gaaf
Great
26
Gillen
To scream
27
Huilen
To cry
28
De indruk
Impression
29
Inzien
Αντιλαμβάνομαι
30
Nuchter
Προσγειωμένος
31
Omhoog
Up
32
Ontwikkelen zich
To develop
33
Ontzettend
Very
34
Opgewekt
Cheerful
35
Overtuigen
To convince
36
Rijk
Rich
37
De rugzak
Backpack
38
Schrikken
To be scared
39
De slinger
Γιρλάντα
40
Somber
Δυσοίωνους
41
Stellen
Δηλώνω
42
Teleurgesteld
Disappointed
43
De traan
Δάκρυ
44
Verdrietig
Sad
45
De verrassing
Surprise
46
Verrast
Surprised
47
Het voorhoofd
Μέτωπο
48
Vriendschappelijk
Friendly
49
De wang
Μάγουλο
50
Zakken
To fail
51
Zoenen
To kiss
