HOOFDSTUK 5 Flashcards

(64 cards)

1
Q

definitie van koolhydraten

A

= verbindingen met de brutoformule (Cn(H2O)n)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

assimileerbare koolhydraten?

A

= kunnen worden geabsorbeerd in spijsverteringsstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

niet-verteerbare koolhydraten

A

= kunnen niet worden afgebroken door de humane enzymen

-> opsplitsen in fermenteerbaar en niet-fermenteerbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

niet-fermenteerbare koolhydraten

A

= worden niet gefermenteerd in de dikke darm en uitgescheiden met de faeces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

fermenteerbare koolhydraten

A

= fermentatie door darmflora in dikke darm tot kortketen vetzuren en gassen
= kunnen deels nog opgenomen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

snelle suikers

A

= producten die we snel verteren en die snel in het lichaam worden opgenomen vb. mono- of disacchariden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

trage suikers

A

= complexe koolhydraten
= zeer lange structuren waardoor ze een uitgebreid verteringsproces moeten ondergaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is onze grootste bron van koolhydraten?

A

= polysachariden en voedingsvezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

druivensuiker

A

= dextrose
= alfa-D-glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

vruchtensuiker

A

= fructose
= bèta-D-glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

sacharose

A

= sucrose
= glucose + fructose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

lactose

A

= glucose + galactose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

moutsuiker

A

= maltose
= glucose + glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

aldose
-> reductie =
-> oxidatie =
-> oxidatie =
-> oxidatie =

A

-> reductie = alditol
-> oxidatie = aldonzuur
-> oxidatie = uronzuur
-> oxidatie = aldaarzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

stachyose?
raffinose?

A

= sojascheuten
= peulvruchten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

NDO’s

A

= natuurlijk voorkomende non-digestable oligosachariden

= humane spijsverteringsenzymen zijn niet in staat om deze af te breken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

FOS

A

= fructo-oligosachariden
= eindstandige glucose + 1-6 fructosen gekoppeld
= bananen, witloof, artisjok,..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

GOS

A

= galacto-oligosachariden
= enkele galactosen eraan gekoppeld
= niet-verteerbare voedingsbestanddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

opdeling van maltodextrines

A
  • zuurhydrolyse
  • enzymatische hydrolyse
  • mengselsamenstelling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

DE-waarde?

A

= dextrose-equivalenten
= hoeveelheid reducerende suikers die geproduceerd worden, voorgesteld als glucose

  • vertelt ons iets over het zoetend vermogen.
  • hoe meer hoeveelheid aan reducerend suiker vrijgesteld wordt, hoe zoeter het mengsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

DE = 65
DE = 30

A

DE = 65 = hoofdzakelijk glucose en maltose
DE = 30 = niet ver gehydrolyseerd = groot aandeel aan hogere oligosachariden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

homoglycanen

A

= polysachariden bestaande uit dezelfde monosachariden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

heteroglycanen

A

= polysachariden bestaande uit verschillende monosachariden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

indeling van polysachariden?

A
  • structuurvormende stoffen
  • reserve stoffen
  • waterbindende stoffen
  • gebonden aan andere macromoleculen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
zetmeel
- 15 - 30% amylose - rest = amylopectine - belangrijke bronnen van zetmeel = tarwe, rogge, aardappelen, rijst
26
cellulose
- wij kunnen dit niet verteren
27
chitine
= polysacharide dat belangrijk is als structuurvormende componenten in de schaal van de schaaldieren - chitozan = sterk waterbindend vermogen = verzadigingsgevoel
28
glycogeen
- endogeen opslaan onder de vorm van glucose - alfa1-4 gekoppeld
29
wat zijn slijmen en gommen?
= polysachariden met waterbindend vermogen
30
galactomannanen
- johannesbroodboompitmeel E410 - guargom E412
31
galactanen
- agar-agar E406 - carageen E407
32
Johannesbroodboompitmeel (E410)
- verhouding galactose/mannose = 1/4 - verdikkingsmiddel voor babyvoeding
33
polyuronzuren -> uit zeewier -> uit planten
= alginaten = E401 - E404 = pectinen = 440
34
wat is een voedingsvezel?
- chemisch zeer divers - NDO = veel breder dan niet-verteerbare koolhydraten -> nog heel wat andere bestanddelen
35
2 groepen van vezels
- wateroplosbaar/fermenteerbaar - niet-wateroplosbaar/niet-fermenteerbaar
36
wateroplosbare/fermenteerbare vezels
- wel enzymen - korte keten vezuren - kunnen nog opgenomen worden en energie aanleveren - levert energie voor darmflora
37
niet-wateroplosbare/ niet-fermenteerbare vezels
- moleculen die onveranderd het lichaam verlaten - stimmuleert darmmotiek vb. cellulose, lignine
38
hemicellulose?
= deels fermenteerbaar en deels niet-fermenteerbaar
39
FOS en GOS (fermenteerbaar?)
= fermenteerbare vezels maar niet door humane spijsverteringsenzymen
40
wat zijn onverteerbare vormen van zetmeel?
= resistant starch = RS1, RS2, RS3 RS1 = granen die onvoldoende vermalen zijn RS2 = niet geletaniseerd
41
complexe koolhydraten = eenvoudige koolhydraten =
= trage suikers = snelle suikers
42
zijn voedingsvezels gezond?
- belangrijk voor darmwerking - zachtere stoelgang - darmmotiek bevordert - kortere darmtransit - fermenteerbare fractie = kort ketenzuren worden gevormd - stimulatie evenwicht gezonde en minder gezonde bacteriën
43
anti-oxidanten
- caroteen - polyfenolen
44
polyfenolen voorbeelden:
- hesperetine = flavanoïd - resinol = lignanen
45
functies van koolhydraten?
- energie leveren (50 - 55% van energie = koolhydraten)
46
voedingsvezelfractie
= gedeelte om koolhydraten zijn7 => functie is vooral richting ontlasting = bulkend effect = stoelgangvolume vergroten = als soort van spons die vocht opneemt en transittijd verkort + darmmotiek bevordert + pH daalt = positief effect van darmflora (niet-pathogene micro-organismen)
47
calorische zoetstoffen
= sorbitol, mannitol, xylitol = zoete smaak vergelijkbaar met suikers E = 2,4 kcal/g
48
niet-calorische zoetstoffen
= polyolen (Atwater factor = 2,4) - stoffen met intense zoete smaak en geen noemenswaardige energie-inhoud - synthetisch - natuurlijk
49
glycemische index
= maat voor snelheid waarmee een koolhydraat of koolhydraatrijk voedingsmiddel wordt verteerd/geabsorbeerd en dus bloedsuikergehalte doet stijgen
50
effect op glycemie wordt bepaald door:
- koolhydraten - andere nutriënten die op datzelfde moment worden ingenomen
51
vertering in de duodenum
- disacharidasen Disachariden -> monosachariden (glucose, fructose en galactose) = resorptie door darmslijmvlies + lever (via vena porta) hier wordt fru en gal omgezet naar glucose
52
hydrolytische reacties van koolhydraten
= enyzmatisch = ontwikkeling van enzymen: maken dat er meer alfa/beta-amylase is -> cellulasen ontwikkelen,.. heel wat enzymen zorgen voor afbraak van polysachariden
53
invertsuiker
= zure hydrolyse van suiker
54
karamelisatie reactie
- suikers op hoge temperatuur verhitten E150 E100 - E199 = kleurstoffen
55
Lobry de Bruyn van Ekenstein omlegging
= shift tussen fructose, glucose en mannose = verschuiving richting fructose
56
Maillard reactie
= snel bij verwarmen = traaag bij kamertemperatuur = niet-enzymatische bruining = reactie gebeurt door reducerende suikers en reageren goed met primaire aminogroep
57
acrylamide
= contaminant die gevormd kan worden tgv Maillard reactie = carcinogeen en toxisch
58
enzymatische bruiningsreactie
- bruinverkleuring appel - fenolase - redoxreactie met Fe²+ - hydroxidatie van substraat - oxidatie van OH
59
verdikkingsmiddel
= opname van watermoleculen = slijmerig worden tussen verschillende polysachariden zijn er geen interacties
60
geleermiddel
= netwerk wordt gevormd tussen de verschillende polysachariden waarbij ze op bepaalde plaatsen junctionpoints vormen
61
gelvorming met pectines:
- high methylated - L-rhamnose - Low methylated
62
high methylated pectines?
= meer dan 50% methyleengroep - optimalisatie van hydrofobe interacties
63
L-rhamnose
= knik in de polysacharide keten
64
low methylated pectine?
= meer dan 50% geen methylgroep - Ca gebruiken om ionische interactie te krijgen - cross-linking tussen ketens