Interventies uitvoeren Flashcards

(79 cards)

1
Q

hoe kun je de basiszorg plannen?

A

planning moet systematisch zijn
er dienen garanties geboden te worden voor continuïteit van zorg
kwaliteit van zorg moet bevorderd worden
zorg moet zichtbaar, overdraagbaar en bespreekbaar zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Smetten - Intertrigo

A

in de huidplooien gelokaliseerde, oppervlakkige huidaandoening die zich kenmerkt door altijd roodheid aan beide zijden van de plooi.
Andere symptomen: maceratie (verweking), fissuren (scheurtjes), erosies, nattende huid en korstvorming
Interventies: huid beschermen, wondfolie/hydrocolloïd of zinkolie. Scheurlinnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Decubitus

A

gelokaliseerde beschadiging van de huid en/of onderliggend weefsel, meestal ter hoogte van botuitsteeksel als gevolg van druk/schuifkracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

vier catergorieën van decubitus

A

zijn verschijningsvormen, geen fasen die altijd na elkaar komen
cat. I -niet-wegdrukbare roodheid bij een intacte huid
cat II - verlies van en deel van de huidlaag of blaar - oppervlakkige wond - rood/roze wondbodem
cat III - verlies van een volledige huidlaag - vet zichtbaar. Wondbeslag aanwezig. Ondermijning of tunneling kan aanwezig zijn
cat IV - verlies van volledige weefsellaag - spier/bot zichtbaar. Vervloeid wondbeslag/necrotische korst kan aanwezig zijn. Meestal ook ondermijning of tunneling. Kan ook voorkomen onder een intacte huid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Risicoschalen gebruikt bij decubitus

A

Bradenschaal - 6 items: zintuigelijke waarneming, activiteit, mobiliteit, vochtigheid, voedingstoestand en fictie/schuifkracht (6-23 punten - 17)
Nortonschaal - 5 items: algemene lichamelijke toestand, geestelijke toestand, activiteit, mobiliteit, incontinentie (5 - 20 punten)
Worden beiden gebruikt bij preventie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

factoren van invloed op genezing

A
oorzaak van de wond
pijn
aseptisch werken
aandacht voor geurtjes
voldoende vocht
voldoende en juiste voeding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

functies van voeding

A

opbouw en herstel - groeien en weefselherstel
leveren van energie - door koolhydraten, eiwitten en vetten
regelen van lichaamsprocessen - door hormonen, enzymen en afweeerstoffen- eiwitten, mineralen en vitaminen
blz. 61

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

functie van vocht

A

bouwstof
oplosmiddel en transportmiddel
warmteregulatie van het lichaam - transpiratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

voedingsproblemen

A
bij evenwichtige voeding - 2,5 liter vocht per dag
positieve en negatieve vochtbalans
dehydratie
vochtretentie - oedeem
overgewicht
anorexia nervosa
boulimia nervosa
ondervoeding - SNAQ
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

dieet =

A

voeding die om een medische reden afwijkt van normaal en aangepast is aan de individuele zorgvrager

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

dieetvoorschrif =

A
voorschrift dat een arts afgeeft na het stellen van een diagnose
natriumbeperkt
vezelrijk
energiebeperkt
energieverrijkt
eiwitbeperkt - nierziekten
glutenvrij
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

micro-organismen =

macro -organismen =

A

bacterien, virussen, schimmels en gisten

ratten, muizen, vlooien, luizen, kakkerlakken, vliegen, muggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

voedselvergiftiging =

A

iemand krijgt in minder dan 6 uur na het eten last van onder andere braken. Voedsel met toxinen = baterien en schimmels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

voedselinfectie =

A

treedt op na ongeveer 12 uur en uit zich in buikloop, misselijkheid, braken en koorts. salmonella of norovirus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

bouwstoffen =

A

eiwitten
mineralen
water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

energieleverende stoffen

A

koolhydraten
vetten
eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

regulerende stoffen

A

vitaminen

mineralen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

oplos- en transportmiddel

A

water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

dysfagie =

A
slikstoornis
Oorzaken:
ouderdom
ziekte en aandoeningen
medicatie
kaak- en gebitsproblemen
gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Uitscheiding =

A

uitscheiding door darmen, blaas en huid

andere soorten: braken, menstrueren en opgeven van sputum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

kleur sputum

A

helder rood = longbloeding
zwakroze = longoedeem bij astma cardiale
helder schuimend = allergische bronchitus
roestkleurig, groen, geel = longontsteking
zwart of gestreepte korrels = regelmatig inademen van stof, vuil of rook

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Praktijkrichtlijnen Fysieke Belasting

A

geven grenzen tussen toelaatbare en niet- toelaatbare belasting aan
Mobiliteitsprotocol - 5 klassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

houding in bed

A

Fowlerpositie = rug 90 graden, bovenbenen omhoog, knieholte 90 graden - bij ontstekingen in buikholte
Fowlerpositie-30-graden = bij decubituspreventie
Trendelenburg - bed licht achterover - bij shock
anti-Trendelenburg - bed licht voorover - bij problemen slagaderlijke doorbloeding benen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Mensendieck

Cesartherapie

A

bewust omgaan met eigen lichaam, oefeningen

aanleren juiste houding en beweging door oefeningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Valongevallen
door combinatie persoonsgebonden factoren en omgevingsgebonden factoren
26
valangst
vallen - valangst - minder actier - verlies spierkracht, coördinatie en flexibiliteit - vallen Sociaal isolement Normen voor valpreventie
27
complicatie langdurige inactiviteit / bedrust
``` flauwvallen trombose longonsteking problemen met urineren problemen met defeceren smetten decubitus slinken spiermassa - contractuur pychosociale problemen ```
28
slaapfasen
langzame lichte slaap: het lichaam is totaal ontspannen, vermindering spiertonus en vitale functies snelle, diepe slaap: lichaam is actief - remslaap - verwerken van opgedane indrukken
29
biologische klok =
eigen patroon van slapen en waken
30
Monitoren =
observeren en signaleren van veranderingen | lichamelijk gezondheidstoestand, psychosociaal welzijn, maatschappelijke situatie, medicatie- of therapietrouw
31
febris =
koorts 38-40
32
temperatuurstijging - 3 fasen
``` 1 = lichaam produceert extra warmte 2 = huid wordt tijdelijk rood en droog - zweten 3 = temperatuurdaling, extra zweetproductie ```
33
Palliatieve zorg = | Palliatieve-terminale zorg =
actieve totale zorg voor zorgvragers op het moment dat hun ziekte niet meer te genezen is. kwaliteit van leven verbeteren bij levensbedreigende ziekten. Terminaal = minder dan drie maanden levensverwachting - afscheid nemen en loslaten van het leven
34
LESA =
Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraak Palliatieven Zorg de zorgvrager heeft ook nu waar mogelijk en wenselijk zelf de regie.
35
Agora =
een onafhankelijk en landelijk ondersteuningspunt dat ondersteuning en informatie biedt
36
VPTZ =
Vrijwilligers Palliatieve Terminale Zorg Nederland
37
PDL =
``` Passiviteiten van het Dagelijks Leven. comfort van zorg op 1e plaats preventie van decubitus en contracturen behoud van conditie streven naar optimale leefbaarheid voor de passieve mens ```
38
KITTZ 2007 =
problemen en complicaties bij palliatieve zorgvragers
39
betrek mantelzorgers bij palliatieve zorg
praten geven van voorlichting, informatie en advies praktische steun bieden
40
complementaire zorg =
zorg die naast de standaardzorg gegeven wordt. aanvullend bijdrage aan verbetering kwaliteit van leven
41
Pijn =
een signaal van het lichaam dat duidelijk maakt dat er iets niet in orde is - subjectief
42
model van Loeser
pijnzenuwen - geleiden pijnprikkel naar hersenen pijngewaarwording - je bewust worden van pijn pijnbeleving - emotioneel en lichamelijk voelen pijngedrag - gedrag dat gezien wordt
43
Soorten pijn
uitwendig - verwonding is zichtbaar inwendig - zeurend. stekend, brandend acute - treedt direct op chronisch - voortdurend aanwezig of komt steeds terug - na 6 maanden fantoompijn - pijn in geamputeerd lichaamsdeel - afgesneden zenuwbaan ontvangt signalen
44
methoden om pijn vast te stellen
pijnanamnese - aard, duur, hevigheid, pijnbeleving gedragsobservatie pijnschalen - NRS, VAS-score pijndagboek
45
tekenen van naderend einde
``` nauwelijks reflexen/beweging Cheyne-Stokes klamme koude huid met lijkvlekken steeds zwakkere hartslag starende doffe blik daling bloeddruk, stijging temperatuur toenemend bewustzijnsverlies, onrust, angst of verwardheid ```
46
terminale periode
1. preterminale fase - matige conditie is min of meer stabiel - enkele weken tot jaar 2. terminale fase - conditie en lichamelijk functioneren gaat achteruit - 2-3 weken 3. stervensfase - snel achteruit - enkele uren/dagen
47
Kubler-Ross - fasen in stervensproces
``` ontkenning woede, opstandigheid onderhandelen, marchanderen depressie, eenzaamheid aanvaarding ```
48
Rouwen =
het verlies een plaats geven, zodat je zelf verder kunt | afscheid nemen, loslaten en aanvaarden
49
reacties op rouwverwerking
desorganisatie - niet overzien lichamelijke klachten - pijn, angst voor hetzelfde heftige emoties - onredelijk gedrag wanhoop en verlatenheid - niet uiten, deprimerende gedachten, slaapproblemen schuldgevoelens
50
euthanasie =
levensbeëindiging door een arts op verzoek van een patiënt
51
eisen voor arts tot euthanasie
1. op de hoogte stellen van achtergronden wens 2. beoordelen lichamelijke en geestelijke lijden 3. oordeel laten toetsen door onafhankelijke collega 4. gezamenlijke conclusie laten berusten op verantwoord medisch inzicht en aansluiten bij gangbare medische ethiek
52
SCEN-arts
voor consultatie bij beslissingen rond levenseinde
53
versterven =
verschijnsel dat zorgvrager, als onderdeel van het normale stervensproces, in veel gevallen geleidelijk en vaak zonder duidelijke aanleiding steeds minder gaat eten en drinken en uiteindelijk overlijdt.
54
Beroepscode =
waarden en normen van de beroepsgroep
55
Beroepshouding =
het professioneel handelen van de verpleegkundige | heeft alles te maken met respect, functioneel handelen en je assertief en collegiaal opstellen.
56
Respect =
je houdt rekening met gevoelens en opvattingen van zorgvragers
57
Functioneel handelen =
op een beroepsmatige professionele manier omgaan met zorgvragers. Verantwoordelijkheid, bewaken van eigen grenzen, respecteren van je eigen emoties en gevoelens, werk en privé scheiden, hanteren van beroepsgeheim, voorkomen van machtsmisbruik, zorgvuldig handelen bij ethische vragen en dilemna's.
58
Ethisch dilemma =
``` twee waarden staan op gespannen voet met elkaar. formuleer ethisch dilemma verzamel alle feiten onderzoek of er alternatieven zijn kom tot een overwogen besluit voer het besluit uit evalueer het hele proces. ```
59
Collegialiteit =
goede verhouding en gevoel van verbondenheid goed kunnen samenwerken respect voor levensbeschouwelijke en culturele achtergrond bespreekbaar maken van eigen werkwijze en houding bijdragen aan een goede sfeer zorgvuldig handelen in conflictsituaties hanteren van feedback, waardering en kritiek
60
Begeleiden =
het stimuleren van de zorgvrager, zodat hij de zorg voor zichzelf wil en kan uitvoeren voorkomen van problemen of terugval draaglijk maken van situaties vergroten van zelfredzaamheid
61
begeleidingstechnieken
informeren - kennis overbrengen of vaardigheden aanleren activeren en motiveren - aansluiten bij belangstelling van z.v. voorbeeldfunctie vervullen bekrachtigen - positief reageren op gewenst gedrag negeren - ongewenst gedrag geen gevolgen heeft negatief signaal geven - aangeven dat gedrag niet gewenst is afspraken maken - weten wat je van elkaar verwacht gebruikmaken van zelfreguleringsmogelijkheden - iemand kan zijn gedrag zelf bijsturen of beschermen bespreken en oefenen van gedragsalternatieven - feedback geven
62
Begeleidingsplan
begeleidingsvraag begeleidingsdoel begeleidingsafspraken
63
piramide van Maslow
``` e behoefte aan zelfactualisatie d behoefte aan aanzien en waardering c behoefte aan sociaal contact en liefde b behoefte aan veiligheid en zekerheid a fysiologische behoeften hogere behoeften spelen pas een rol al aan lagere behoeften is voldaan. ```
64
Zelfredzaamheid =
iemand is in staat voor zichzelf te zorgen zonder hulp van anderen eigenwaarde zelf de regie in handen hebben
65
bevorderen zelfredzaamheid
uitgaan van de mogelijkheden van de zorgvrager | begeleidingsplan opstellen - vaardigheden vergroten, werken aan zelfvertrouwen
66
hoe bevorder je zelfredzaamheid
``` positief benaderen - complimenten acceptatie en vertrouwen tonen kan op succeservaringen vergroten opbouwende kritiek geven eigen mogelijkheden helpen ontdekken inzicht geven in eigen gedrag helpen bij het overzien van de gevolgen ```
67
zelfbeeld = eigenwaarde = identiteit =
hoe iemand zichzelf ziet de beoordeling van het zelfbeeld alles wat uniek is aan een persoon
68
activeringsdoel =
gericht op het weer actief deelnemen aan activiteiten
69
ondersteuning mantelzorgers
voorkomen of uitstellen van definitieve opname optimaliseren van de zorgverlening bij zorgvrager thui vermindering van draaglast en vergroting draagkracht mantelzorger
70
Systeembenadering =
zorg richt zich niet allen op zorgvrager, maar op het hele systeem waarin de zorgvrager leeft.
71
problemen bij mantelzorgers
``` fysieke problemen praktische problemen psychische problemen financiële problemen relationele problemen ```
72
begeleiding op psychosociaal gebeid
accepteren van gezondheidsproblemen verliesverwerking sterven en rouw
73
zingeving =
het geven van betekenis aan het leven subjectief wordt concreet in wat mensen doen en laten, in hun levenservaringen en in de keuzes die zij maken.
74
sociaal-maatschappelijk gebied =
de zorgvrager is in staat om deel te nemen aan de maatschappij in de vorm van sociale activiteiten, arbeid of scholing en vrijetijdsbesteding. als verpleegkundige treedt je op als bemiddelaar.
75
Sociaal gedrag =
een optelsom van kennis houding communicatie
76
Intermediair =
een bemiddelaar, iemand die opkomt voor de belangen van een ander, in dit geval de zorgvrager.
77
onder curatele stellen =
als een zorgvrager niet in staat is zijn financiën te beheren kan de zorg door de rechter overgedragen worden aan een curator.
78
onder bewindvoering stellen =
rechter dwingt zorgvrager met schulden en geldproblemen naar een bemiddelingsbureau te gaan. bemiddelingsbureau maakt de balans op tussen inkomsten en uitgaven. Het bureau bepaalt wat iemand nog te besteden heeft.
79
hoe begeleid je een zorgvrager bij dagbesteding
``` educatie - leren en ontwikkelen ADL - begeleiding ADML - zinvolle daginvulling, werk Ontspanning trainingen en therapie ```