Irregular Flashcards
(42 cards)
To write
schrijf - schreef / schreven - geschreven
To watch
kijk - keek / keken - gekeken
To eat breakfast
ontbijt - ontbeet / ontbeten / ontbeten
To understand
begrijp - begreep / begrepen- begrepen
To receive
krijg- kreeg / kregen - gekregen
To lie
lig - laag / lagen - gelegen
To know
weet - wist / wisten - geweten
To buy
koop - kocht / kochten - gekocht
To visit
bezoek - bezocht / bezochten - bezocht
To drink
drink - dronk / dronken - gedronken
To take
neem - nam / namen - genomen
To discuss
bespreek - besprak / bespraken - besproken
To arrange, to agree
spreek af - sprak af / spraken af - afgesproken
To decide
besluit - besloot / besloten - besloten
To win
win - won / wonnen / gewonnen
To loose
verlies - verloor / verloren - verloren
To speak
spreek - sprak / spraken - gesproken
To choose
kies - koos / kozen - gekozen
To find
vind - vond / vonden - gevonden
To give
geef - gaf / gaven - gegeven
To sit
zit - zat / zaten - gezeten
To eat
eet - at / aten - gegeten
To read
lees - las / lazen - gelezen
To say
zeg - zei / zeiden - gezegd