irreguliere verba Flashcards
(23 cards)
aandoen
to put on (hebben aangedaan; deed aan/deden aan)
aankomen
to arrive (zijn aangekomen; kwam aan/kwamen)
aflopen
to end, to run its course (zijn afgelopen; liep af/liepen af)
aanvragen
to request (hebben aangevraaagd ; vroeg aan/vroegen aan)
afwassen
to wash up (hebben afgewassen; waste af/wasten af)
bakken
to bake (hebben gebakken; bakte/bakten)
beginnen
to begin (zijn begonnen; begon/begonnen)
begrijpen
to understand (hebben begrepen; begreep/begrepen)
behangen
wallpaper (hebben behangen; behing/behingen)
bewegen
to move (hebben bewogen; bewoog/bewogen)
bezoeken
to visit (hebben bezocht; bezocht/bezochten)
bijten
to bite (hebben gebeten; beet/beten)
blazen
to blow (hebben geblazen; blies.bliezen)
brengen
to bring (hebben gebracht; bracht/brachten)
breken
to break (hebben gebroken; brak/braken)
denken
to think (hebben gedacht; dacht/dachten)
doen
to do (hebben gedaan; deed/deden)
dragen
to wear (hebben gedragen; droeg/droegen)
drinken
to drink (hebben gedronken; dronk/dronken)
eten
to eat (hebben gegeten; at/aten)
gaan
to go (zijn gegaan; ging/gingen)
genezen
to cure (hebben genezen; gena/genazen)
geven
to give (hebben gegeven; gaf/gaven)