Flashcards in KDA Deck (108)
Loading flashcards...
1
Emic perspectief
Ook wel insider of bottom-up perspectief genoemd. Neemt het perspectief en de woorden van de participanten als startpunt
2
Etic perspectief
= outsider perspectief; hypotheses en theorieën als startpunt nemen voor onderzoek
Ponterotto: verwijst naar universele wetten en gedragingen die naties en culturen overstijgen en op alle mensen van toepassing zijn.
3
Immersie
het onderdompelen in de leefwereld van de participant door de onderzoeker
4
Inductie
Vertrekken vanuit de data om tot een theorie of concept te komen.
5
Insider perspectief
Kenmerk van kwalitatief onderzoek. Kijken vanuit de participant zelf, hoe geeft hij/zij betekenis aan wat gebeurt?
6
Reflexiviteit
Een centrale term in kwalitatief onderzoek die verwijst naar het bewust zijn van en omgaan met de rol van de onderzoeker.
7
Thick descriptions
Gedetailleerde beschrijving die naast feiten ook ervaringen en emoties bevat.
8
Axiologie
Welke rol spelen de waarden van de onderzoeker in het onderzoek?
9
Constructivisme- Interpretivisme
Er zijn meerdere, begrijpbare en valide realiteiten. Realiteit wordt geconstrueerd in het hoofd van een individu
10
Epistemologie
Aannames over wat geldt als kennis en hoe kennis kan verworven worden
11
Idiografische methode
Studie van het gedrag dat het individu uniek maakt.
12
Kritisch-Ideologisch paradigma
De status-quo verstoren en uitdagen, vorm van culturele en sociale kritiek
13
Kwalitatieve methodes
Brede klasse van empirische procedures die zijn ontworpen om de ervaringen van onderzoeksdeelnemers in een contextspecifieke setting te beschrijven en te interpreteren.
14
Kwantitatieve methodes
Gericht op de strikte kwantificering van waarnemingen (data) en op zorgvuldige controle van empirische variabelen
15
Methodologie
Het proces en de gebruikte procedures in het onderzoek
16
Nomothetisch perspectief
Richt zich op het blootleggen van algemene gedragspatronen die een normatieve basis hebben. Focust op generaliseerbaarheid.
17
Ontologie
Aannames over wat de aard van de realiteit is
18
Paradigma
Een reeks onderling samenhangende aannames over de sociale wereld die een filosofisch & conceptueel kader bieden voor de georganiseerde studie van die wereld.
19
Positivisme
Richt zich op pogingen om a priori hypothesen te verifiëren die uitgedrukt kunnen worden in wiskundige formules
20
Post-positivisme
Een visie die het bestaan van een objectieve realiteit erkent, maar evenzeer stelt dat deze niet perfect te vatten is door de imperfecte mens.
Maakt gebruik van theorie falsificatie (vs. verificatie zoals in positivisme).
21
Retoriek
Op welke manier wordt er gerapporteerd? Welke taal wordt gebruikt tijdens het onderzoek?
22
Wetenschapsfilosofie
De conceptuele wortels die aan de zoektocht naar kennis (= wetenschap) ten grondslag liggen.
Doet assumpties op het vlak van ontologie, epistemologie, axiologie, retorische structuur (taalgebruik) en methodologie.
23
Iteratief
Kwalitatief onderzoek is iteratief => tijdens het onderzoeksproces ga je heen en weer tussen de stappen
24
Procestheorie
Procesvisie op causaliteit in kwalitatief onderzoek, die uitgaat van een complexe samenhang tussen factoren en indirecte causaliteit. Hoe werken die factoren op elkaar in?
25
Variantietheorie
Eén van beide visies op causaliteit in kwalitatief onderzoek.
Focust op het meten van verklarende variabelen en op een rechtstreeks verband tussen 1 of meerdere verklarende factoren en het fenomeen
26
Analytische generalisatie
Generalisatie van bijzonderheden van een kleine steekproef naar bredere constructen of theorie.
27
Chain referral sampling
Sampling waarbij participanten andere participanten aanbrengen.
28
Convenience sampling
= opportunistic sampling
Sampling obv eenvoudige bereikbaarheid
29
Doelgerichte random sampling
Vertrekken vanuit een sampling techniek die een te grote steekproef oplevert. Deze steekproef kan dan verkleind worden door binnen categorieën random te selecteren.
30
Extreme of afwijkende case sampling
Selecteert participanten van cases die een extreme vorm van het fenomeen tonen (outliers) => naar de extremen kijken of te leren over het typische
31
Formele generalisatie
Synoniem: statistische generalisatie
Werkt met grote, representatieve steekproeven uit de beoogde populatie waarbij de conclusies uit het onderzoek naar de populatie kunnen gegeneraliseerd worden.
32
Gestratifieerde doelgerichte sampling
Meerdere sampling strategieën combineren om zo zeker voldoende variaties te vatten.
33
Homogene sampling
Variatie in de sampling beperken.
34
Kritische case sampling
Die cases kiezen die de nodige kritische info genereren, gericht op maximale transfereerbaarheid
35
Maximale variatie sampling
Steekproef zo selecteren dat er veel variatie is op vlak van belangrijke kenmerken.
36
Niet-sequentieel steekproeftrekken
Criteria voor de steekproef worden bij het begin vastgelegd en wijzigen niet meer.
37
Opportunistic sampling
= convenience sampling
Sampling obv eenvoudige bereikbaarheid
38
Purposive sampling
Doelgerichte sampling, vertrekt vanuit criteria ifv de onderzoeksvraag
39
Sequentieel steekproeftrekken
Stapsgewijs selecteren van participanten obv bevindingen uit data-analyse
40
Statistische generalisatie
Synoniem: formele generalisatie
Werkt met grote, representatieve steekproeven uit de beoogde populatie waarbij de conclusies uit het onderzoek naar de populatie kunnen gegeneraliseerd worden.
41
Theoretical Sampling
Gericht op theorie-opbouw. Op basis van gegenereerde inzichten in de resultaten nieuwe participanten zoeken. Altijd sequentieel. GT
42
Transfereerbaarheid
Vorm van generalisatie waarbij gekeken wordt in welke mate bevindingen uit onderzoek ook kunnen gelden voor andere groepen van mensen of settings.
43
Typische case sampling
De “gewone” cases selecteren.
44
Data- of methodetriangulatie
Combinatie van verschillende dataverzamelingsmethodes
45
Gestructureerd interview
Interview obv vooraf opgestelde vragen die in de exacte bewoording en volgorde aan de participanten worden gesteld
46
Interviewguide
Beknopt overzicht van thema’s en/of evt interviewvragen dat als leidraad dient voor een interview
47
Member check
De onderzoeksgegevens of resultaten voor leggen aan de participanten zelf om af te toetsen of de interpretaties van de onderzoeker correct zijn en of de realiteit van de participant voorop gesteld wordt
48
Ongestructureerd interview
Interview obv 1 open vraag (en evt. topiclijst) om het thema te schetsen en het gesprek te starten. De participant stuurt verder het gesprek.
49
Peer review
Controle door mede-onderzoekers
50
Probing
Participanten aanmoedigen om verder te vertellen dmv verbale en non-verbale probes (=> aanmoedigingen zoals knikken, geïnteresseerd kijken, “uhu”, “wat nog?”).
51
Semi-gestructureerd interview
Interview obv interviewleidraad die niet strikt gevolgd wordt. De interviewer volgt de participant en vraagt door waar nodig.
52
Transcriptie
Letterlijk uitschrijven van data (uit interview, observatie,...)
53
Veldnota's
Gedetailleerde notities genomen tijdens of kort na een observatie
54
Anti-reductionistisch
Een complex fenomeen niet herleiden tot een beperkt aantal variabelen.
Concept binnen IPA
55
Bracketing
De onderzoeker staat stil bij eigen eerdere assumpties omtrent het onderwerp, verworven door ervaring of literatuur om het fenomeen met een open blik te benaderen.
56
Categorie
Concepten worden verder uitgewerkt tot categorieën: zaken die steeds terugkomen, die meer specifiek, conceptueel en selectief zijn.
Begrip uit GT
57
Codes
Concrete onderwerpen (=relevante betekeniseenheden) die we in linkermarge noteren tijdens het lezen en interpreteren van een transcript.
Begrip uit IPA en TA
58
Concept
Fenomenen (met lage abstractie, vrij concreet) die je als onderzoeker benoemt tijdens het doornemen van een transcript.
Begrip uit GT
59
Conceptuele dichtheid
Verwijst naar de rijkheid aan concepten en relaties tussen concepten in een onderzoek.
Begrip uit GT
60
Conditional matrix
Een analytische tool bestaande uit concentrische cirkels die de condities voor en consequenties van een fenomeen in kaart brengen.
Begrip uit GT
61
Constant comparatieve analyse
Nieuwe data vergelijken met data uit een vroeger stadium
62
Dubbele hermeneutiek
De onderzoeker maakt een interpretatie van de interpretatie van de participant van het fenomeen.
Concept binnen IPA
63
Ecologische validiteit
De mate waarin onderzoeksresultaten overeenkomen met de alledaagse praktijk of werkelijkheid
64
Eidetische reductie
Een techniek uit IPA met als doel de essentiële componenten van ervaringen en de kenmerken die ze uniek maken te identificeren.
65
Epistemologische reflexiviteit
Nadenken over hoe de formulering van de onderzoeksvraag het mogelijke resultaat van een kwalitatief onderzoek definieert dan wel beperkt. Welke invloed hebben de opzet van het onderzoek en de analysemethode op gegevens en de analyse ervan?
Concept binnen IPA
66
Fenomenologie
De studie van de essentie van een ervaring
67
Fit
Begrip uit Grounded Theory
In welke mate past de onderzoeksvraag of de theorie bij de empirie (=de onderzoeksgegevens zoals verkregen van de participanten)?
68
Focused coding
Het uitwerken van concepten tot categorieën. Begrip uit GT
69
Grounded Theory (GT)
Data-analysebenadering die processen bestudeert en theorie opbouwt vanuit de onderzoeksdata (bottom up-benadering) op een systematische cyclische manier.
De constant vergelijkende methode.
70
Hermeneutiek
Studie van de interpretatie van teksten (= Interpretatieve methode)
Deel van het theoretisch kader van IPA
71
Interpretatieve methode
Studie van de interpretatie van teksten (= hermeneutiek) Deel van het theoretisch kader van IPA
72
IPA
Interpretatieve Fenomenologische Analyse
Een data-analysestrategie met specifieke richtlijnen uitgaande van een theoretisch kader (symbolisch interactionisme, hermeneutiek en fenomenologie)
73
Line-by-line coding
Coderingstechniek waarbij je lijn per lijn concepten (=fenomenen) gaat benoemen.
Begrip uit GT
74
Memo
Een soort uitgebreide notities die het denkproces van de onderzoeker weergeven en dienen als basis voor het uitschrijven van de analyse
Een essentieel onderdeel van het analyseproces in GT.
75
Onderzoekstriangulatie
Met meerdere onderzoekers naar dezelfde data kijken om tot een diepgaandere analyse te komen
76
Symbolisch Interactionisme
Deel van het theoretisch kader van IPA en GT
Een individu is geen passieve ontvanger van een objectieve realiteit, maar een betekenisverlenend wezen.
77
Thema's
Abstracte concepten die concrete onderwerpen samenbrengen en de link leggen met theoretische concepten of uitgangspunten. Worden in de rechtermarge van een transcript genoteerd.
Begrip uit IPA en TA
78
Thematische analyse (TA)
Data-analysebenadering gericht op het vinden van gemeenschappelijke thema’s.
79
Theoretische verzadiging
Het moment waarop geen nieuwe concepten of dimensies meer kunnen gevonden worden voor categorieën die van belang zijn voor de studie
80
Theory elaboration
Starten vanuit een bestaande theorie en deze verder verfijnen dmv kwalitatieve case analyse.
Begrip uit Grounded Theory, geformuleerd door Diane V aughan
81
Authenticiteit
Verwijst naar de mate waarin de gebruikte strategieën geschikt zijn om de ideeën van de participanten waarheidsgetrouw weer te geven en omvat 5 elementen:
• fairness
• ontologische authenticiteit
• educatieve authenticiteit
• catalytische authenticiteit
• tactische authenticiteit
82
Catalytische authenticiteit
Door inzicht in de eigen sociale wereld kunnen participanten gerichter beslissingen nemen.
1 van de elementen van authenticiteit
83
Catalytische validiteit
Zetten de resultaten aan tot verandering in de maatschappij of bij de participanten?
Type validiteit binnen KO volgens Stiles.
84
Confirmability
Welke factoren hebben het onderzoek beïnvloed?
1 van de 4 elementen die de trustworthiness bepalen.
85
Contextualiseren
Expliciteren van de socio-culturele context waarbinnen onderzoek plaatsvond.
86
Credibility
Zijn de resultaten congruent met de percepties van de bestudeerde mensen?
1 van de 4 elementen die de trustworthiness bepalen.
87
Dependability
Is het onderzoek op een consistentie en accurate manier gevoerd? Is het repliceerbaar?
1 van de 4 elementen die de trustworthiness bepalen.
88
Educatieve authenticiteit
Door inzicht in de eigen sociale wereld begrijpen participanten anderen beter.
1 van de elementen van authenticiteit
89
Fairness
Een gebalanceerde visie op alle constructies en onderliggende waarden van alle participanten die dmv een twee-stapsproces bekomen wordt.
1 van de elementen van authenticiteit
90
Feedback-Action-Validity
In welke mate wordt actie ondernemen gestimuleerd en gefaciliteerd door dit onderzoek?
91
Negative Case Analysis
Tegenvoorbeelden zoeken voor opgedane inzichten tijdens een naturalistisch onderzoeken en de inzichten aanpassen tot er geen tegenvoorbeelden meer te vinden zijn.
92
Nomothetische kennis
Kennis gebaseerd op algemene wetmatigheden
93
Ontologische authenticiteit
Alle betrokkenen leren hun eigen sociale wereld doorgronden en begrijpen.
1 van de elementen van authenticiteit
94
Peer debriefing
Jezelf (als onderzoeker) door een onpartijdige professional laten assisteren of uitdagen in het ontwikkelen en testen van hypotheses en onderzoeksdesign.
Techniek om de credibility van kwalitatief onderzoek te garanderen.
95
Persistent observation
Bijzonderheden bij respondent of fenomeen extra/dieper observeren.
Techniek om de credibility van kwalitatief onderzoek te garanderen.
96
Prolonged engagement
Lang en intensief contact met respondent of fenomeen om mogelijke vervormingen of bijzonderheden te vinden.
Techniek om de credibility van kwalitatief onderzoek te garanderen.
97
Reflexieve validiteit
Verandert het onderzoek de ideeën van de onderzoeker? Type validiteit binnen KO volgens Stiles.
98
Subjectiveren
Je eigen voorkeuren, ideeën en vooroordelen kenbaar maken 112 7 met het oog op een goede kwaliteit van onderzoek
99
Tactische authenticiteit
Geeft participanten een stem en laat ze sterker staan dan voor het onderzoek.
1 van de elementen van authenticiteit
100
Testimonal validity
Sluiten de resultaten aan bij de perceptie van de participanten?
Type validiteit binnen KO volgens Stiles.
101
Transferability
Zijn de resultaten bruikbaar in andere contexten?
1 van de 4 elementen die de trustworthiness bepalen.
102
Triangulation of data
Dmv verschillende methodes, bronnen en onderzoekers de data van verschillende kanten bekijken.
Techniek om de credibility van kwalitatief onderzoek te garanderen.
103
Trustworthiness
Gaat over de mate van grondigheid & adequaatheid van een kwalitatief onderzoek en omvat 4 elementen: credibility, transferability, dependability en confirmability.
104
Procedurele ethiek
Het voorschrijven van professionele gedragscodes die dienen als morele uitgangspunten voor onderzoekers om adequaat om te gaan met bijvoorbeeld informed consent, privact etc
105
Relationele onderzoeksethiek
Dimensie die waarden zoals wederzijds respect omarmt. Het erkent de asymmetrische machtsverhouding tussen onderzoeker en onderzochte
106
Situationele ethiek
Ethisch handelen tijdens het hele onderzoeksproces
107
Sociaal-politieke onderzoeksethiek
Ethiek op vlak van de maatschappelijke en culturele constellaties en contexten waarin het onderzoek gevoerd wordt
108