Les 19 Argumenteren Flashcards

(11 cards)

1
Q

Signaalwoorden

A

Zijn woorden die gebruikt worden om zinnen te verbinden. Vb: omdat, aangezien en want.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Continuüm

A

is een doorlopende lijn tussen 2 uitersten waarop bepaalde zaken geplaatst kunnen worden die min of meer voldoen aan die criteria van de uitersten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Standpunt

A

Is de visie/mening die een partij heeft over een bepaalde gegeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Argument

A

Is de reden die door een partij gegeven wordt om aan te geven waarom hij/zij een bepaald standpunt inneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Tegenargument

A

Is een argument dat tegen het standpunt gegeven word je ontkracht het standpunt of het aangehaalde argument.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Deugdelijk argument

A

Is een argument waar niets op aan te merken valt, goed argument.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Soorten deugdelijke argumenten (5)

A
  • Argumenten gebaseerd op een autoriteit
  • Argument gebaseerd op cijfers en statistieken
  • Argumenten gebaseerd op vergelijking
  • Argumenten gebaseerd op oorzaak – gevolg
  • Argumenten gebaseerd op een voorbeeld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Drogreden

A

Is een argument dat gebaseerd is op een foutieve reden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Soorten drogredenen (8)

A
  • Overgeneralisatie
  • Foutief oorzakelijk verband
  • Aanval op de persoon
  • Valse autoriteit
  • Ontduiken bewijslast
  • Suggestieve vraag
  • Cirkelredenering
  • Valse vergelijking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Mening

A

de manier waarop een persoon over een bepaald onderwerp denkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Feit

A

Iets dat werkelijk vaststaat, dus het kan gecontroleerd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly