les 3. Pijn Flashcards

1
Q

welke stimuli zorgen voor pijn in de tand?

A

alle stimuli die pulpavezels exciteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

geef de intradentale verdeling v vezels

A

C-vezels : 70-90%

Aδ-vezels : rest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welk deel is intradentaal het meest gevoelig?

A

pulpahoorn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat gebeurt er bij ontsteking vd zenuw?

A

sprouting
(er ontstaan extra kleine vertakkingen vd zenuwvezels)
–> meer gevoeligheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waar vinden we in het parodontium de Aδ-vezels?

A

voornamelijk tussen fulcrum en apex.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waar is het fulcrum?

A

daar waar de tand zou kantelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

functie zenuwvezels rond de tand: (2)

A
  1. signaleren van mechanische en nociceptieve impulsen

2. vrijzetten van neuropeptiden (rol bij ontstekingsreactie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

osseoperceptie=

A

het gevoelig zijn van zenuwuiteinden voor mechanische/thermische stimuli, zelfs na het verdwijnen v tand en PDL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

doel pijnanamnese =

A

relevantie inforamtie verzamelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

over welke factoren wil je meer informatie bij een pijnanamnese? (6)

A
  1. plaats
  2. verloop
    3 intensiteit
  3. aard vd pijn
  4. factoren die pijn erger maken
  5. factoren die pijn verzachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe meet je de intensiteit v pijngewaarwording

A

dmv pijnschalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

VAS=

A

Visueel Analogische Schaal (pijnschaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

soorten pijnschalen (4) =

A
  1. VAS (streepje tussen 0-10)
  2. numeriek (0-10)
  3. verbaal (matig, gering, geen etc)
  4. gelaatsuitdrukkingen :( :)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

pain rating scale=

A

combinatie v pijnschalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

allodynie =

A

pijn die veroorzaakt wordt door niet-toxische prikkels (die normaal geen pijn veroorzaken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

anesthesie=

A

opgeheven gevoel van tast- en pijnzin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

analgesie=

A

opgeheven pijnzin bij noxische prikkels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

dysesthesie=

A

onaangename, abnormale gewaarwording

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

hypesthesie =

A

verminderde gevoeligheid voor sensibele prikkels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

hypoalgesie=

A

verminderde gevoeligheid voor noxische prikkels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

hyperesthesie =

A

verhoogde gevoeligheid voor sensibele prikkels (verlaagde pijndrempel )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

noxische prikkel =

A

pijnlijke prikkel (mechanisch, thermisch of chemisch)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

paresthesie =

A

abnormale, niet onaangename, niet-pijnlijke gewaarwording

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

sensibiliteitstest vs vitaliteitstest

A

sensibiliteitstest: indruk over de gezondheid vd pulpa
vitaliteitstest: indruk over levendigheid vd pulpa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

middelen waarmee men sensibiliteitstesten kan uitvoeren (4)

A
  1. thermische sensibiliteitstest
  2. elektrische sensibiliteitstest
  3. proefpreparatie
  4. anesthesie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

waarom warmtetest niet metalen restauraties / langer dan 5 sec?

A

mogelijk pulpa irritatie door warmteontwikkeling–> pulpitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

sensibiliteitstest: geen reactie, situatie =

A

= de pulpa is necrotisch

tenzij er sprake is van een recent trauma, geoblitereerde pulpakamer, open apex, pijnmedicatie of gestoorde innervatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

sensibiliteitstest: licht tot gemiddelde reactie, pijn die afneemt 1/2 seconden na verwijderen prikkel =

A

= normale reactie

pulpa is gezond OF vitaal met ontsteking EN mogelijke enige necrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

sensibiliteitstest: sterk pijnlijke reactie die afneemt 1/2 seconden na verwijderen prikkel =

A

= reversibele pulpitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

sensibiliteitstest: gemiddelde tot sterke pijnreactie die 3 seconden of langer blijft zeuren na verwijderen van prikkel =

A

= irreversibele pulpitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

hoe komt het dat alleen A-vezels worden geëxciteerd door een elektrische pulpatester?

A

omdat a-vezels sneller afsterven dan C-vezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

waar hangt de drempelwaarde voor prikkeling van de tandzenuw vanaf? (elektrische sensibiliteitstest)

A

de plaatsing vd elektrode op het gebitselement

  • -> daar waar glazuur het dunst is ; incis. rand
  • -> of daar waar de grootste concentratie zenuwweefsel het dichtstbij is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

temperatuur chloorethylsneeuw =

A

-20 graden C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

temperatuur dichlorofluoromethaansneeuw =

A
  • 30 graden C
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

temperatuur koolzuurgassneeuw =

A

-78 graden C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

indicaties proefpreparatie als sensibiliteitstest =

A

= indien eerdere tests geen uitsluitsel geven
( als er geen zekerheid is over pulpuvitaliteit)
- vnl uitgevoerd bij kronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

doel v anesthesie=

A

pulpasensibliteit selectief uitschakelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

verschil anesthesie onderkaak - bovenkaak =

A
  • bovenkaak = infiltratieanesthesie (mesiaal beginnen)

- onderkaak = intraligamentaire anesthesie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

wat wil het zeggen als pijn verdwijnt na het geven van (mesiale) infiltratieanesthesie?

A

dit is een aanwijzing dat de oorzaak vd pijn in de pulpa van het desbetreffende element gelegen is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

wat is een bijkomstigheid van intraligamentaire anesthesie?

A

deze beïnvloedt ook de sensibiliteit van aangrenzende gebitselementen

41
Q

wanneer is een sensibiliteitstest niet 100% betrouwbaar?

A

bij trauma

42
Q

waarom kan er bij een negatief resultaat van de elektrischiteitstest zich toch nog pijn voordoen?

A
  • -> doordat zenuwvezels vrij resistent zijn tegen elektrische stroompjes omdat zenuwlichamen buiten de tand liggen.
  • -> enkel om te zien of er nog c-vezels aanwezig zijn
43
Q

welke informatie verkrijg je met een pulpacirulatietest?

A

informatie over doorbloeding

44
Q

primaire pijn=

A

bron en locatie v pijn komen overeen

- tegenovergestelde van referred pain

45
Q

referred pain=

A

bron en locatie v pijn komen niet overeen.

tegenovergestelde van primaire pijn

46
Q

8 soorten orofaciale pijn met odontogene oorsprong

A
  1. dentinetubuli geopend naar mondholte
  2. excitatie v pulpavezels door elektrische stroom
  3. pulpitis
  4. pulpectonomie
  5. periodontitis apicalis
  6. traumatische periodontitis
  7. pericoronitis
  8. alveolitis
47
Q

dentinetubuli geopend naar de mondholte =

A
  • opgewekt door zoet/zuur, soms warm/koud

- pijnbestrijding niet nodig, enkel oorzakelijke beh.

48
Q

voorbeelden pijn dentinetubuli geopend naar mondholte (4)=

A
  • blootliggende tandhalzen
  • abrasie en erosie
  • ongecompliceerde kroonfractuur
  • lekkage langs restauratie
49
Q

ongecompliceerde kroonfractuur =

A

pulpa niet betrokken bij fractuur

50
Q

manieren/voorbeelden v excitatie v pulpavezels door elektrische stroom (2)=

A

1 . bij contact v verschillende materialen in de mond
(–> isolerend vernis na beh)
2. bij elektrische pulpatester

51
Q

pulpitis=

A

= ontsteking vh pulpaweefsel
- gevolg v prikkel of spontaan
- reversibel of irreversibel
Beh: pulpa behouden, pulpotomie of pulpectonomie

52
Q

voorbeelden oorzaken pulpitis (6 ..)

A
  • caries
  • preparatietrauma
  • te hoge restauratie /articulatiestoornis
  • orthod. beh.
  • luxatie
  • fracturen
53
Q

pulpotomie =

A

deel vd pulpa weg halen

54
Q

pulpectonomie =

A

= al het zenuwweefsel verwijderen
(MTA toegediend)
kan erg pijnlijk zijn ivm ontsteking – verdoving

55
Q

MTA =

A

= mineral trioxide aggregate

= vulmiddel

56
Q

periodontitis apicalis =

A

chronische ontstekingsreactie in het alveaolair bot rond de apex
–> botresorptie aan apex bij onsteking

57
Q

andere benaming voor periodontitis apicalis =

A

ostitis centralis

58
Q

hoe kan het dat de meeste ontstekingsprocessen leiden tot necrose vd pulpa?

A

in de pulpa zelf = weinig afweer

59
Q

voorbeelden oorzaken periodontitis apicalis (2) =

A
  1. bij invasie v toxines/antigenen vd microflora in het wortelkanaal
  2. bij uitbreiding pulpitis naar peri-apicaal
60
Q

traumatische periodontitits =

A

Ontsteking van de parodontale weefsels als gevolg van acuut of chronisch letsel

61
Q

geef pijnverloop bij traumatische periodontitis =

A
  1. scherpe, korte pijn
  2. continue, doffe pijn: bij dichtbijten heviger
  3. percussiegevoeligheid
    (soms warm/koud gevoeligheid)
62
Q

voorbeelden oorzaken traumatische periodontitis (4)

A

= slag/stoot op element
= orthod. verplaatsing
= te hoge restauratie/ occl. stoornis
= bij beweging v element in alveole na luxatie

63
Q

wanneer zien we pericoronitis voornamelijk?

A

bij gedeeltelijk doorgebroken wijsheidstand in onderkaak

64
Q

alveolitis=

A

ontsteking vd alveole na tandextractie

65
Q

andere naam voor alveolitis

A

dry socket

66
Q

voorbeelden van orofaciale pijn met niet-odontogene oorsprong (4/12)

A
  1. kaakgewrichtsstoornissen met myofasciale pijn
  2. sinusitis maxillaris
  3. ontsteking vd speekselklieren
  4. parodontaal abces
67
Q

kenmerken kaakgewrichtstoornissen () =

A
  1. afwezigheid v kenmerkende symptomen v pulpale aandoeningen (warmte, koude, percussie)
  2. hypersensitieve zones in spieren = triggerpunten
  3. kunnen referred pain verzoorzaken
68
Q

referred pain vd kauwspieren : M. Masseter =

A

onder- en bovenmolaren

69
Q

referred pain vd kauwspieren : M. Temporalis =

A

elementen bovenkaak

70
Q

referred pain vd kauwspieren : M. digastricus =

A

frontelementen onderkaak

71
Q

karakteristieken van tandpijn van myofasciale oorsprong (7)

A
  1. constantie zeurende niet-kloppende pijn
  2. pijn verandert niet bij klinische test v element
  3. palpatie v betrokken spier geeft op triggerpunten pijn
  4. anderen pijn wordt vaak gemeld (hoofdpijn)
  5. tandpijn neemt toe bij palpatie v betrokken spier
  6. anesthesie v tand levert geen verlichting
  7. anesthesie v spier geeft verlichting in tand én spier
72
Q

sinusitis maxillaris =

A

= ontsteking vh slijmvlies door bacterie/virus/allergische reactie
= referred pain

73
Q

karakteristieken sinusitis maxillaris (7) =

A
  1. pijn over meerdere (pre)molaren bovenkaak
  2. constant, dof, zeurend gevoel
  3. verhoogde pijn bij percussie
  4. anesthesie geeft gedeeltelijk verlichting
  5. sensibiliteitstest positief
  6. meer pijn bij vooroverbuigen en bukken
  7. gevoeligheid onder oog
74
Q

sialoadenitis=

A

= ontsteking vd speekselklieren door obstructie in afvoergang, bacteriele/virale infecties

75
Q

karakteristieken parodontaal abces ()

A
  1. pijn verhoogd bij warme drank
  2. kloppende pijn
  3. zwelling
  4. percussiepijn
  5. mobiliteit
76
Q

wanneer zien we radiotranslucentie bij de apex?

A

bij irreversibele periodontitis apicalis

77
Q

otitis media=

A

middenoorontsteking

78
Q

karakteristieken otitis media (2)

A
  1. felle pijn (melk)molaren onderkaak

2. drukverschillen kunnen pijn veroorzaken lijkend op tandpijn (barodontalgie)

79
Q

karakteristiek aandoengen vd glandula thyroidea

A

pijn vd schildklier kan wordern ‘referred’ naar onderkaak en worden ervaren als tandpijn

80
Q

osteomyelitis=

A

uitgebreide, diffuse ontsteking vh kaakbot, meestal id onderkaak

81
Q

karakteristieken osteomyelitis (4)

A
  1. acuut (koorts, pijn) of chronisch (fistels)
  2. RX: pas na 1 week radiolucente zones
  3. elementen abnormaal mobiel en percussiegevoelig
  4. niet of wel odontogene oorzaak
82
Q

hoe kun je mogelijk cysten en periodontitis apicalis onderscheiden op RX?

A
  • > cyste is meer lateraal gelegen/niet gecentreerd rond apex
  • > mogelijjk meerdere elementen betrokken
83
Q

2 vormen van neurovasculaire oorsprong met referred pain naar gebitselementen :

A
  1. migraine

2. clusterhoofdpijn

84
Q

karakteristieken migraine (6) =

A
  1. kloppende pijn, 4-72u
  2. slaap, achter oog, mogelijk in maxilla gevoeld
  3. overgevoeligheid voor licht, geluid en geur
  4. pijn verhoogd bij fysieke activiteit
  5. kan gepaard met misselijkheid, braken, stemmingsveranderingen
  6. vooraf soms lichtflitsen en gedeeltelijk gezichtsverlies
    vnl vrouwen onder 50
85
Q

karakteristieken clusterhoofdpijn () =

A
  1. aaanvalsgewijze, hevige, scherpe pijnen 15min-3u
  2. 6-8 weken lang, nadien pijnvrije periode
  3. tranende, rode, gezwollen ogen, verkoudheid
    vnl mannen tussen 30-50
    alcohol en cocaine kunnen opwekken
86
Q

neuropathische pijn - =

A
  • begonnen door primaire laesie of disfunctioneren van zenuwstelsel
  • door zenuwweefsel zelf
  • pijn =scherp, stekend, brandend
87
Q

2 soorten neuropathische pijn:

A
  1. periodieke neuropathische tandpijn

2. continue neuropathische tandpijn

88
Q

geef 2 voorbeelden van periodieke neurpathische tandpijn

A
  1. trigemusneuralgie

2. glossofaryngeusneuralgie

89
Q

2 voorbeelden van continue neurpathische tandpijn:

A
  1. neuritis

2. deafferentiatie

90
Q

trigeminusneuralgie

A

zenuwaandoening gekenmerkt door hevige pijnaanvallen aan 1 kant vh gezicht (gelijkend op elektrische schokken)

91
Q

microvasculaire decompressie=

A

ingreep om de trigeminus- of fascialiszenuw en het bloedvat dat tegen deze zenuw klopt, uit elkaar te halen en uit elkaar te houden.

92
Q

glossofaryngeusneuralgie =

A

aangezichtspijn (druk op de zenuw door een bloedvat)

pijn in :in tonsilgebied/keel/oortongbasis

93
Q

neuritis=

A

ontsteking, beschadiging van een zenuw door virale, bacteriele of traumatische oorsprong.

94
Q

karakteristieken neuritis =

A
  1. continue, goed lokiseerbare pijn in verloop v zenuw
  2. sinus maxillaris kan uitbreiden met gevolg neuritis dentale plexux bovenkaak
  3. ontsteking n. alveolaris–> pijn, druk, paresthesie vd onderelementen
  4. andere elementen kunnen vreemd/dood aanvoelen
  5. lokale anesthesie zal geen verlichting geven
95
Q

deafferentiatie=

A

verlies van normale afferente input naar centrale zenuwstelsel
(kan optreden na trauma aan zenuw, bv extractie onderkaak –> n.mandibularis)

96
Q

neurooomvorming=

A

ontstaan v knopje aan het uiteinde v een beschadigd zenuwtje (mogelijk littekenpijn gevolg)

97
Q

karakteristieken deafferentiatie =

A
  1. pijn duurt vaak vele maanden
  2. pijn continu aanwezig, maar intensiteit verschilt
  3. meestal meerdere elementen in premolaargebied
  4. locatie kan veranderen maar blijft in innervatiegebied vd zenuw
98
Q

waar kan cardiale pijn ‘referred pain’ geven?

A

Kan ‘referred’ pijn geven naar gezicht, gebitselementen, nek, arm en schouder

99
Q

symptomen die erop kunnen wijzen dat pijn niet van odontogene oorsprong is ()

A
  1. tandpijn van verschillende elementen
  2. bilaterale pijnklacht
  3. geen duidelijke tandheelkundige oorzaak van de pijn
  4. lokale anesthesie van het gebitselement geeft geen
    vermindering of uitschakeling van de pijn
  5. sterke, brandende, schietende, niet-kloppende tandpijn
  6. constante, ononderbroken, onveranderlijke, chronische tandpijn
  7. voortdurende, terugkomende tandpijn
  8. tandheelkundige therapie geeft geen verlichting van de pijn
  9. tandpijn gecombineerd met hoofdpijn
    10.tandpijn die verergerts bij emotionele stress/spanning