les activités Flashcards
(13 cards)
1
Q
faire sa valise
A
zijn/haar koffer pakken
2
Q
passer ses vacances à
l’étranger
A
zijn/haar vakantie
in het buitenland
doorbrengen
3
Q
admirer le paysage
A
het landschap bewonderen
4
Q
faire une prominade
A
een wandelng maken
5
Q
faire une randonneé
A
een trektocht maken
6
Q
acheter un souvenir
A
een souvenir kopen
7
Q
écrire une carte
postale
A
een postkaartje
schrijven
8
Q
aller manger au
restaurant
A
in een restaurant gaan
eten
9
Q
se reposer
A
(uit)rusten
10
Q
prendre un bain de
soleil
A
zonnebaden
11
Q
prendre une photo
A
een foto maken
12
Q
découvrir une ville
A
een stad ontdekken
13
Q
faire du sport
A
aan sport
doen