Les fêtes Flashcards
pg 92-94 (130 cards)
1
Q
de (huwelijks) verjaardag
A
l’anniversaire (de mariage)
2
Q
de fuif
A
la boum
3
Q
de begrafenis, de uitvaart
A
l’enterrement
4
Q
het verjaardagsfeestje
A
la fête d’anniversaire
5
Q
Moederdag
A
la fête des Mères
6
Q
Vaderdag
A
la fête des Pères
7
Q
de kermis
A
la kermesse
8
Q
het huwelijk, het trouwfeest
A
le mariage
9
Q
de dood
A
la mort
10
Q
de geboorte
A
la naissance
11
Q
Nieuwjaar
A
le Nouvel An
12
Q
de receptie
A
la réception
13
Q
Sinterklaas
A
la Saint-Nicolas
14
Q
Ouderjaarsavond
A
la Saint-Sylvestre
15
Q
Valentijnsdag
A
la Saint-Valentin
16
Q
het feest, de fuif
A
la soirée
17
Q
de karaokeavond
A
la soirée karaoké
18
Q
het uitje
A
la sortie
19
Q
uit eten gaan
A
aller au restaurant
20
Q
(18) jaar oud zijn
A
avoir (18) ans
21
Q
vieren
A
célébrer
22
Q
dansen
A
danser
23
Q
(met z’n vieren) zijn
A
être (quatre)
24
Q
feesten, fuiven
A
s’amuser (follement)
25
vieren, uit de bol gaan
s'éclater
26
zich (als fee) verkleden
se déguiser (en fée)
27
trouwen (met)
se marier (avec)
28
zich vervelen
s'ennuyer
29
uitgaan (in een discotheek)
sortir en boîte
30
wensen
souhaiter
31
Op uw gezondheid!
À votre santé!
32
Welkom!
Bienvenue!
33
Veel plezier!
Bon amusement
34
Gelukkig Nieuwjaar!
Bonne année
35
Succes!
Bonne chance!
36
Gelukkige feestdag!, Een leuk feest gewenst!
Bonne fête
37
Gefeliciteerd!, Proficiat!
félicitations
38
Beste wensen!
Meilleurs voeux!
39
het adres
l'adresse (f)
40
de sfeer
l'ambiance (f)
41
het apritief
l'apéritif, l'apéro (m)
42
het bier
la bière
43
het drankje
la boisson
44
de kaars
la bougie
45
de discobal
la boule disco
46
het boeket bloemen
le bouquet de fleurs
47
het budget
le budget
48
het cadeau, het geschenk
le cadeau
49
de koffie
le café
50
de (e-)kaart
la carte (virtuelle)
51
de bestelling
la commande
52
de confetti
les confettis (m)
53
de contactgegevens
les coordonnées (f)
54
de dans, het dansen
la danse
55
de versiering
la décoration
56
de dj
le DJ (disc-jockey)
57
de geschenkverpakking
l'emballage cadeau
58
het bruiswater
l'eau pétillante (f)
59
het plat water
l'eau plate (f)
60
het gebak(je)
le gâteau
61
de slinger
la guirlande
62
de uitnodiging
l'invitation (f)
63
de genodigde
l'invité(e)
64
de boodschappenlijst
la liste d'achats
65
de mocktail
le mocktail (coctail sans alcool)
66
het (papieren) tafelkleed
la nappe (en papier)
67
de gelegenheid
l'occasion (f)
68
het vriendje, het vriendinnetje/het liefje
le petit ami, la petite amie
69
het vriendje, het vriendinnetje/ het lief 2
le petit copain, la petite copine
70
de fotocabine, de photobooth
le photomaton
71
de dansvloer
la piste de danse
72
de afspraak
le rendez-vous
73
het feestmaal
le repas de fête
74
de feestzaal
la salle des fêtes
75
de kerstboom
le sapin de Noël
76
het servet
la serviette
77
de ster van de dag
la star du jour
78
de verrassing
la surprise
79
de ijsthee
le thé glacé
80
de (witte, rosé, rode) wijn
le vin (blanc, rosé, rouge)
81
de vj
le VJ (vidéo-jockey)
82
betaalbaar
abordable
83
baangenaam, gezellig
agréable
84
leuk, plezierig
amusant(e)
85
druk, geanimeerd
animé(e)
86
duur
cher, chère
87
leuk, tof
chouette
88
verkleed, vermomd
déguisé(e)
89
vervelend, saai
ennuyeux, ennuyeuse
90
uitstekend
excellent(e)
91
fantastisch
formidable
92
gelukkig
heureux, heureuse
93
onvergetelijk
inoubliable
94
vrolijk (Kerstmis)
joyeux (Noël), joyeuse
95
zenuwachtig
nerveux, nerveuse
96
prima, super
nickel
97
orgineel
original(e)
98
niet slecht, goed
pas mal
99
niet zo goed
pas terrible
100
gestresseerd
stressé(e)
101
verrassend
surprenant(e)
102
verrast
surpris(e)
103
aanvaarden, instemmen
accepter
104
meegaan (met), vergezellen
accompagner
105
aankondigen, melden
annoncer
106
annuleren
annuler
107
iemand opbellen
appeler quelqu'un
108
appreciëren, waarderen
apprécier
109
(een huwelijk) bijwonen
assister à (un mariage)
110
bestellen
commander
111
beginnen met
commencer par
112
duur zijn, veel kosten
coûter cher
113
de tafel afruimen
débarrasser la table
114
versieren
décorer
115
uitgeven
dépenser
116
iemand een handje helpen
donner un coup de main à quelqu'un
117
inpakken, verpakken
emballer
118
versturen, verzenden
envoyer
119
op zoek zijn naar
être à la recherche
120
een afspraak maken (met)
fixer (un) rendez-vous (avec)
121
uitnodigen
inviter
122
de tafel dekken
mettre la table
123
plaatsen
placer
124
ontvangen, krijgen
recevoir
125
ervan dromen te (trouwen)
rêver de (se marier)
126
zich klaarmaken
se préparer
127
bedienen, opdiene
servir
128
(de kaarsen) uitblazen
souffler (les bougies)
129
ter gelegenheid van
à l'occasion de
130
Gelukkige. verjaardag!
Heureux/ joyeux anniversaire
