Lista 100 verbos Flashcards
(86 cards)
1
Q
abrir
A
openen
2
Q
andar
A
lopen, wandelen
3
Q
apagar
A
uitschakelen, blussen
4
Q
aprender
A
leren
5
Q
bailar
A
dansen
6
Q
beber
A
drinken
7
Q
caerse
A
vallen
8
Q
cambiar
A
veranderen, wisselen
9
Q
cancelar
A
opheffen, annuleren
10
Q
cantar
A
zingen
11
Q
cerrar
A
sluiten
12
Q
comenzar
A
beginnen
13
Q
comprender
A
begrijpen
14
Q
comer
A
eten
15
Q
comprar
A
kopen
16
Q
conducir
A
besturen
17
Q
contar
A
vertellen, tellen
18
Q
correr
A
rennen
19
Q
creer
A
geloven
20
Q
dañar, herir
A
beschadigen, verwonden
21
Q
dar
A
geven
22
Q
decir
A
zeggen
23
Q
despertarse
A
wakker worden
24
Q
dibujar
A
tekenen
25
dormir
slapen
26
encender
aan zetten, aansteken
27
encontrar
vinden
28
enseñar
tonen, aanleren
29
entender
begrijpen
30
enviar
sturen
31
escribir
schrijven
32
escuchar
luisteren
33
esperar
wachten, verwachten
34
estudiar
studeren
35
explicar
uitleggen
36
firmar
ondertekenen
37
fumar
roken
38
gastar
uitgeven
39
hablar
spreken
40
hacer
doen, maken
41
intentar
proberen
42
ir
gaan
43
jugar
spelen
44
leer
lezen
45
limpiar
schoonmaken
46
llenar
vullen
47
llover
regenen
48
mirar
kijken
49
nadar
zwemmen
50
necesitar
nodig hebben
51
oír
horen
52
olvidar
vergeten
53
organizar
organiseren
54
pagar
betalen
55
peinar
kammen
56
pensar
denken
57
perder
verliezen
58
permitir, dejar
toelaten
59
poder
kunnen
60
poner
plaatsen
61
ponerse de pie
gaan staan
62
preguntar
vragen
63
preocuparse
zich zorgen maken
64
prestar
lenen
65
quejarse
klagen
66
querer, desear
willen, wensen
67
reparar
repareren
68
responder
terugschrijven
69
romper
breken, kapot maken
70
saber, conocer
weten te, beheersen
71
salir, marcharse
uitrukken, vertrekken
72
sentarse
gaan zitten
73
tener éxito
succes hebben
74
terminar
beëindigen
75
tomar
pakken, nemen
76
toser
hoesten
77
trabajar
werken
78
traducir
vertalen
79
traer
meebrengen
80
utilizar, usar
gebruiken
81
vender
verkopen
82
ver
zien
83
viajar
reizen
84
vivir
wonen, leven
85
visitar
bezoeken
86
volar
vliegen