Niveau 2 - Deel 5 Flashcards
(73 cards)
1
Q
croissant
A
de croissant
2
Q
joke
A
de grap
3
Q
politics
A
de politiek
4
Q
article
A
het artikel
5
Q
Italian
A
Het Italiaans
6
Q
To leave, let, give up
A
Laten
7
Q
To learn
A
Leren
8
Q
To listen
A
Luisteren
9
Q
To need
A
Nodig hebben
10
Q
To play tennis
A
Tennissen
11
Q
To play football
A
Voetballen
12
Q
To wait
A
Wachten
13
Q
To want
A
Willen
14
Q
Nice
A
Aardig
15
Q
Common, simple, ordinary
A
Gewoon
16
Q
Jealous
A
Jaloers
17
Q
Required, necessary
A
Nodig
18
Q
Simple
A
Simpel
19
Q
Damn - 2 options
A
Verdomme, verdorie
20
Q
Piano
A
De piano
21
Q
Treasure, darling
A
De schat
22
Q
Food
A
Het eten
23
Q
Idea
A
Het idee
24
Q
To decide
A
Beslissen
25
To dream
Dromen
26
To hate
Haten
27
To run in
Inlopen (0)
28
Prepare, make up
Klaarmaken (0)
29
To telephone
Opbellen (0)
30
To play piano
Pianospelen (0)
31
To sing
Zingen
32
Again
Weer
33
Merry, happy
Vrolijk
34
All
Helemaal
35
Empty
Leeg
36
Happy
Gelukkig
37
Especially
Vooral
38
Meat
Hey vlees
39
Lucky (noun)
Het geluk
40
Thing
Het ding
| Mv - dingen
41
Wash
Afwassen (o)
42
To promise
Beloven
43
To happen
Gebeuren
44
While
Terwijl
45
Tomorrow morning
Morgenochtend
46
Baker
De bakker
47
Butcher
De slager
48
Stupid
Dom
49
For example
Bijvoorbeeld
50
Certainly
Zeker
51
?
Nergens
52
Already
Al
53
Track (for trains)
Het spoor
54
Right, correct
Juist
55
Return
Het Retour
56
Away and back
Heen en terug
57
Listen ! Look here !
Hoor eens
58
Attention
De aandacht
| De attentie
59
Destination
De bestemming
60
Port
De haven
61
Art
De kunst
62
Style
De stijl
63
Traiding
Het handelscentrum
64
Kanal
Het kanaal
65
Ticket window
Het loket
66
? (Перрон)
Het perron
67
Pleasure
Het plezier
68
Example
Het voorbeeld
69
Modern
Hedendaags
70
? Средневековый
Middeleeuws
71
?
Vlug
72
To mean
Betekenen
73
To lead
Leiden
