Oefentoets aufgabe 5 Flashcards
(39 cards)
1
Q
erwarten
A
verwachten
2
Q
vorschlagen
A
voorstellen
3
Q
sollten
A
zou ( bv zou iets defect zijn kun je het terug brengen )
4
Q
Zeitpunkt
A
tijdstip
5
Q
wenden
A
draaien keren
6
Q
Agentur
A
agentschap, bureau (organisatie )
7
Q
bedauern
A
betreuren , spijt
8
Q
mitteilen
A
melden
9
Q
zusagt
A
bevestigd
10
Q
gesamten
A
geheel , alle
11
Q
ausgebucht
A
volgeboekt
12
Q
bestätigen
A
bevestigen
13
Q
endlich
A
eindelijk
14
Q
weiterhelfen
A
verder helpen
15
Q
verfügung
A
besluit , beschikbaarheid
16
Q
ausweichen
A
uitwijking
17
Q
schicken
A
sturen
18
Q
sofern
A
voor zover
19
Q
waren
A
goederen
20
Q
vielversprechender
A
veelbelovend
21
Q
holen
A
halen , ophalen
22
Q
sprechen
A
spreken , praten
23
Q
halten
A
vasthouden
24
Q
von
A
van , door
25
vom
vanaf
26
am
aan de , op de
27
aufgrund
op grond van
28
wegen
wegens
29
gezwungen
gedwongen ,
30
ändern
veranderen , wijzigen
31
an
aan , bij
32
im
in de, in het
33
zum
ten, ter
34
vor ( je hebt für en vor )
Betekent "voor" in de zin van locatie of tijd, zoals "voor een object" of "voor een bepaald tijdstip."
35
Durch
door
36
krankheit
ziekte
37
benötigen
nodig hebben
38
einladen
uitnodigen
39
für
Betekent "voor" en wordt meestal gebruikt om aan te geven dat iets bestemd is voor iemand of iets, of om een doel aan te geven.