oktoberfest Flashcards
(71 cards)
1
Q
bijna vol
A
fast voll
2
Q
6.5 miljoen liter + in woorden
A
6.5 Millionen Liter
‘sechs Komma fünf’
3
Q
verhoudingsgewijs
A
vergleichsweise
4
Q
een literglas MV
A
ein Masskrug
zwei Masskrüge
5
Q
tot aan de rand
A
Bis zum Rand
6
Q
de tapkraan
A
der Zaphfhahn
7
Q
de wei MV
A
die Wiesn
MV : die Wiese / die Wiesen
8
Q
bezoeker
A
ein Besucher
drei Besucher
9
Q
telkens
A
jeweils
10
Q
gebraden kippetjes en varkensworstjes
A
Brathendl und Schweinswürstl
11
Q
in dat jaar
A
in jenem Jahr
12
Q
tijdens de wereldoorlogen
A
während der Weltkriege
13
Q
wegens
A
wegen
14
Q
jaarlijks
A
jährlich
15
Q
door de oorlog veroorzaakt
A
krigsbedingt
16
Q
een gedwongen pauze
A
eine Zwangspause
17
Q
burgers
A
Zivilisten
18
Q
belastingen
A
die Steuer
MV : die Steuern
19
Q
BTW
A
Mehrwertsteuer MWSt.
20
Q
feesttent + mv
A
Das Festzelt
MV : die Festzelte
21
Q
plaats + mv
A
der Platz
12000 Plätze
22
Q
gast
A
der Gast
10000 Gäste
23
Q
(in) totaal
A
insgesamt
24
Q
werk
A
die Arbeid
25
een provinciestad
eine Kleinstadt/ eine Grossstadt
26
een werknemer + MV
ein Angestellter
8000 Angestellte
27
een hulpje
eine Aushilfskraft/Hilfskraft
mv: 5000 Hilfskräfte
28
dirndl
das Dirndl
29
de stoet + mv
der Einzug
die Einzüge
30
gratis
umsonst
31
naar de wc
aufs Klo
32
op 't potje gaan
aufs Töpfchen gehen
mv : der Topf, die Töpfe , das Töpfchen
33
ter beschikking staan
zur Verfügung stehen
34
hout voor de deur + mv
Holz vor der Hüttn
mv : Holz vor der Hütte
35
celebs + mv
ein Promi
die Promis
36
curve/ronding + mv
eine Kurve
mv : die Kurven
37
uitspraak of citaat + mv
ein Spruch
mv: due Sprüche
38
verbazend
erstaunlich
39
Rock Muziek
Schunkelmusik
40
kermis attractie + mv
das Fahrgeschäft
mv: tolle Fahrgeschäfte
41
kopie/imitatie +mv
ein Nachahmer
mv :zahlreiche Nachahmer
42
'het is getapt!' + mv
'O'zapft is!'
mv :'Es ist angezapft!'
43
schunkeln
hossen
44
de Münchense levenshouding
das Münchner Lebensgefühl
45
Ik heb je graag + mv
I mog Di!
mv : Ich mag dich!
46
daadwerkelijk / feitelijke + mv
tatsächlich
mv: die Tatsache
47
in oktober
im Oktober
48
reden + mv
der Grund
mv : die Gründe
49
hondenweer
Sauwetter
50
de waard/ de uitbater + mv
der Wirt
die Wirte
51
seizoen , jaargetijde mv
die Jahreszeit
DIE VIER JAHRESZEITEN
52
basisprincipe MV
der Grundbegriff
etliche Grund begriffe MV
53
frase mv
eine Floskel
flotte Floskeln
54
Goedendag! Welkom! Hallo!
Servus!
55
verstandhouding
Verständigung
56
zitbank mv
eine Bank
die Bänke
57
het uitkleden
das Ausziehen
58
een No-Go
ein No-Go
59
pikken, stelen
klauen
60
glas
ein Glas
zwei Gläser
61
verdwijnen
verschwinden
62
smokkelen
schmuggeln
63
Zolang het maar werkt!
Hauptsache, es klappt!
64
sjerp / lint mv
die Schleife
viele schöne Schleifen
65
de stijl
der Stil
66
ongehuwd <=> bezet
ledig <=> vergeben
67
een maagd
eine Jungfrau
68
een weduwe
eine Witwe
69
conventioneel
herkömmlich
70
lekker om te drinken
süffig
71
elke seconde
im Sekundentakt
