OP HC 1 Flashcards

(29 cards)

1
Q

Preformationisme

A

De overtuiging dat volwassen capaciteiten, verlangens, interesses en emoties al aanwezig zijn in de vroege kinderjaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Puritanisme

A

Kinderen worden gezien als zondige wezens, wiens ongehoorzame daden een harde behandeling vereisten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de 4 centrale thema’s van ontwikkelingspsychologie?

A
  • Bronnen van ontwikkeling
  • Plasticiteit
  • Continuïteit/discontinuïteit
  • Individuele verschillen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kritieke periode

A

Een periode waarin een specifieke gebeurtenis MOET plaatsvinden om de ontwikkeling normaal te laten verlopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Sensitieve periode

A

Een periode in de ontwikkeling waarin een bepaalde gebeurtenis een groot effect heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Continue verandering

A

Kwantitatief, bijvoorbeeld -> grootte, frequentie en hoeveelheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Discontinue verandering

A

Kwalitatief, vaak in verschillende stadia’s.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Psychodynamische theorieën

A

Onderzoeken invloed van biologische driften en levenservaringen op ontwikkelingsstadia.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Freud

A

Psychoseksuele stadia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Erikson

A

Psychosociale stadia met culturele en sociale factoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Behaviorisme

A

Gedragsveranderingen die voortvloeien uit de vorming van associaties tussen gedrag en de gevolgen daarvan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Skinner

A

Operant conditioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Watson

A

Klassiek conditioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bandura

A

Modeling, sociaal leren door kijken naar andere.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Constructivistische theorie

A

(Piaget) Kind construeert actief eigen werkelijkheid gebaseerd op eigen ervaringen met als gevolg cognitieve ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Sociaal-culturele theorie

A

(Vygotsky) De rol van cultuur in ontwikkeling van kinderen.

17
Q

Zone van naaste ontwikkeling

A

Hetgene wat een kind kan met hulp, maar niet zonder hulp.

18
Q

Evolutionaire theorieën

A

Kijken hoe menselijke kenmerken bijdragen aan overleven en hoe ons evolutionaire verleden de individuele ontwikkeling beïnvloedt.

19
Q

Sociale leertheorieën

A

Concentreren zich op het leren van associaties tussen gedragingen en hun gevolgen. Leggen nadruk op leren door observatie.

20
Q

Informatieverwerkingstheorieën

A

Met behulp van computer analogieën kijken naar hoe kinderen informatie op steeds efficiëntere manieren verwerken.

21
Q

Dynamische systeemtheorie

A

Richt zich op de ontwikkeling van nieuwe gedragssystemen uit de interactie van minder complexe delen.

22
Q

Ecologische systeemtheorie

A

(Bronfenbrenner) Richt zich op de organisatie van omgevingscontexten.

23
Q

Sensitiviteit

A

Het herkennen/signaleren wat het kind voelt en daar adequaat op reageren.

24
Q

Fundamenteel onderzoek

A

kennis opdoen

25
Toegepast onderzoek
Praktische problemen onderzoeken (bekijken of een bepaalde interventie werkt).
26
Actie onderzoek
Beleid beïnvloeden.
27
Endogene theorieën
Zien ontwikkeling als resultaat van interne factoren (nature).
28
Exogene
Zien ontwikkeling als resultaat van externe factoren (nurture).
29