paragraaf 1 Flashcards

1
Q

Pluriforme samenleving

A

Een samenleving waarin veel verschillen tussen mensen bestaan in levensstijl, godsdienst en andere cultuurkenmerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Cultuur

A

Alle waarden, normen, gewoonten en andere aangeleerde cultuurkenmerken die mensen binnen een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en als vanzelfsprekend beschouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Cultuurkenmerk

A

Een eigenschap of gedraging die voortkomt uit de cultuur van mensen zoals waarden, normen en gewoonten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Socialisatiefunctie van cultuur

A

Het proces waardoor de cultuur van de groep waar iemand bij hoort een deel van zijn persoonlijkheid bepaalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gemeenschappelijk referentiekader

A

Alles wat mensen gezamenlijk bezitten aan kennis, ervaringen, normen, waarden en gewoonten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gedragsregulering

A

Sturing van het gedrag van mensen zodat het geordend en voorspelbaar verloopt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Dominante cultuur

A

Alle waarden, normen en gewoonten en andere cultuurkenmerken die de meerderheid van de bevolking met elkaar deelt en als vanzelfsprekend beschouwt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Subcultuur

A

Een cultuur waarin sommige waarden, normen, gewoonten en andere cultuurkenmerken afwijken van de dominante cultuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Culturele diversiteit

A

Het naast elkaar bestaan van veel verschillende subculturen en levensstijlen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Gender

A

Culturele verschillen tussen mannen en vrouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Rolpatronen

A

Algemene verwachtingen en opvattingen over hoe iemand zich hoort te gedragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Etnische subcultuur

A

Cultuur van een groep mensen die zich onderling verbonden voelt door hun land van herkomst en de daarbij horende waarden, normen, gewoonten en andere cultuurkenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Tegencultuur

A

Cultuur van groepen die zich verzetten tegen (delen van) de dominante cultuur en die willen veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Sociale cohesie

A

De mate waarin mensen zich verbonden voelen met elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Socialisatie

A

Het proces waarbij mensen bewust en onbewust de waarden, normen en andere cultuurkenmerken aanleren van de groep of groepen waar ze bijhoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Socialiserende instituties

A

Groepen en organisaties die specifieke waarden, normen en gewoonten overdragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Sociale controle

A

de manier waarop mensen anderen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Sanctie

A

Maatregel om gedrag te stimuleren of af te keuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Internalisatie

A

Het proces waarbij mensen zich waarden, normen en gewoonten eigen maken en zich automatisch gaan gedragen zoals hun omgeving van hen verwacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Persoonlijke identiteit

A

Het beeld dat iemand van zichzelf heeft.

21
Q

Sociale identiteit

A

Het deel van het zelfbeeld dat is afgeleid van de groepen en culturen waarmee iemand zich verbonden voelt.

22
Q

Cultuurrelativisme

A

Visie waarin culturen gelijkwaardig aan elkaar zijn en waarin je het gedrag van de leden van een cultuurgroep alleen beoordeelt naar de maatstaven van die cultuur.

23
Q

Cultuuruniversalisme

A

Visie waarin je uitgaat van universele waarden die voor iedereen op de wereld gelden en het gedrag van de leden van een cultuurgroep daaraan afmeet.

24
Q

Etnocentrisme

A

Manier van kijken waarbij de eigen groep wordt gezien als middelpunt van alles en alle andere daaraan afmeet.

25
Q

Wij-zij-denken

A

Patroon waarbij de ene groep tegenover de andere staat en zichzelf doorgaans als ‘beter’ ziet.

26
Q

Categoriseren

A

De wereld indelen in hokjes waarin mensen, voorwerpen of situaties automatisch een plaats krijgen.

27
Q

Stereotype

A

Een overdreven, vaststaand beeld van een groep mensen dat aan alle leden hetzelfde kenmerk of dezelfde kenmerken toeschrijft.

28
Q

Vooroordeel

A

Een oordeel over iemand of een groep mensen dat niet gebaseerd is op feiten.

29
Q

Discriminatie

A

Het ongelijk behandelen van individuen of groepen op grond van kenmerken die in de gegeven situatie niet van belang zijn.

30
Q

Racisme

A

Het doen van kwetsende en vernederende uitspraken over of discriminatie van mensen op basis van huidskleur of afkomst.

31
Q

Institutioneel racisme

A

Ongelijke behandeling op grond van huidskleur en afkomst vastgelegd in regels en procedures van organisaties en in ongeschreven regels, tradities en gewoonten.

32
Q

Xenofobie

A

Angst voor en afkeer van het vreemde.

33
Q

Polarisatie

A

Proces waarbij de tegenstellingen tussen groepen sterker worden waardoor ze steeds meer tegenover elkaar komen te staan.

34
Q

inclusieve samenleving

A

Een samenleving waarin iedereen ongeacht afkomst, geloof, geslacht, geaardheid of handicap mee mag en kan doen.

35
Q

Migreren

A

Verhuizen naar een ander land.

36
Q

Gastarbeiders

A

Mensen die tijdelijk naar een ander land verhuizen om daar arbeid te verrichten.

37
Q

Restrictief toelatingsbeleid

A

Beleid waarbij strenge voorwaarden worden gesteld aan het toelaten van migranten.

38
Q

Vluchteling

A

Iemand die zijn woonplaats of land moet verlaten vanwege oorlogsgeweld of omdat hij gevaar loopt vervolgd te worden vanwege geloof, politieke overtuiging of seksuele geaardheid.

39
Q

Asielzoeker

A

Iemand die asiel aanvraagt

40
Q

Arbeidsmigrant

A

Iemand die verhuist naar een ander land om daar te gaan werken

41
Q

Kennismigrant

A

Iemand die verhuist naar een ander land omdat daar grote behoefte is aan zijn kennis.

42
Q

Volgmigratie

A

Migratie als gevolg van gezinshereniging en gezinsvorming.

43
Q

illegalen

A

Mensen die geen wettige toestemming hebben om in een land te wonen en te werken.

44
Q

Irreguliere migratie

A

Migratie zonder geldige documenten zoals een visum of paspoort.

45
Q

Morele verplichting

A

De plicht om te doen wat juist is.

46
Q

Assimilatie

A

Het opgeven van de eigen culturele identiteit en het volledig aanpassen aan de dominante cultuur.

47
Q

Integratie

A

Het samengaan van cultuurgroepen door wederzijdse aanpassing.

48
Q

Segregatie

A

Situatie waarbij groepen in de samenleving gescheiden van elkaar leven

49
Q

Radicalisering

A

Proces waarbij gedachten en/of gedrag van een persoon of groep extremer worden en ingaan tegen de waarden en normen van de democratische rechtsstaat.