Paragraaf 1 Flashcards
(12 cards)
klimaten
Het gemiddelde weer in een bepaald gebied over dertig of veertig jaar.
mediterraan klimaat
Klimaat met hete, droge zomers en vochtige, zachte winters.
zeeklimaat
Klimaat met een matigende invloed van de zee op de temperatuur (’s zomers koeler, ’s winters zachter) en het hele jaar neerslag.
hooggebergteklimaat
Koud en nat klimaat. De temperatuur in de zomer is gemiddeld lager dan 10° C.
hogedrukgebied
Gebied met een teveel aan lucht waar lucht wegstroomt over het aardoppervlak en wordt aangevuld met dalende lucht van boven: blauwe luchten en zon.
subtropische maximum
Hogedrukgebied (maximum) rond 30° breedte.
waterdamp
Verdampt water (gasvormig) in de lucht.
zeestroom
Stroming van zeewater die ontstaat doordat de wind langdurig uit één richting waait.
stuwingsregens
Neerslag die ontstaat door stijgende lucht tegen een gebergte.
regenschaduw
De lijzijde van een berg, waar de dalende en warme lucht weinig of geen neerslag brengt.
El Niño
Het verschijnsel dat het zeewater in het midden en het oosten van de Grote Oceaan extra sterk opwarmt.
aanlandige winden
Wind vanaf zee.