Section A~leerjaar 2 Flashcards
(108 cards)
1
Q
De/een verteller
A
la/une narratrice
2
Q
De/een directeur
A
le/un directeur
3
Q
De/een directrice
A
la/une directrice
4
Q
Naast
A
à côté de
5
Q
Kopen
A
acheter
6
Q
De/een winkel
A
le/un magasin
7
Q
De/een jurk
A
la/une robe
8
Q
De/een rok
A
la/une jupe
9
Q
populaire
A
populaire
10
Q
de/een tas
A
le/un sac
11
Q
De/een avond
A
le/un soir
12
Q
liever hebben
A
préfére
13
Q
sarcastisch
A
sarcastique
14
Q
de/een glimlach
A
le/un sourire
15
Q
zij
A
elles
16
Q
hem/haar
A
lui
17
Q
in verlegenheid
A
embarrassé
18
Q
daarna
A
puis
19
Q
in orde brengen
A
arranger
20
Q
dichterbij komen
A
s’approcher
21
Q
het maakt niet uit wie
A
n’importe qui
22
Q
zich verstopppen
A
se cacher
23
Q
de\een neus
A
le\un nez
24
Q
het/een geluid
A
le/un bruit
25
bedekken
couvrir
26
fluistern
chuchoter
27
kennen
connaitre met een dakje op de i
28
perfect (m)
parfait
29
perfect (f)
parfaite
30
trots (m)
fier
31
trots (f)
fière
32
zich kammen
se peigner
33
het haar
les cheveux
34
de kus
le baiser
35
naar, tegen
vers
36
echt, werkelijk
vraiment
37
genoeg
assez
38
de/een cafetaria
la/une cafétéria
39
de/een rug
le/un dos
40
het/een stukje
la/une tranche
41
de/een pizza
la/une pizza
42
het/een glas
le/un verre
43
de melk
le lait
44
het/een koekje
le/un biscuit
45
nodig hebben
avoir besoin de
46
hij heeft niet nodig
il n'a pas besion de
47
gefrustreed (m)
frustre met een streepje naar rechts op de e
48
gefrustreed (f)
frustree met streepje naar rechts op de eerste e
49
er is/ er zijn/ er staat/ er staan/ er ligt/ er liggen
il y a
50
er
y
51
bezig (met), druk (m)
occupe met streepje naar rechts op de e
52
bezig (met), druk (f)
occupee met streepje rechts eerste e
53
electronisch
électronique
54
Ga! Ga daarheen!
vas-y!
55
zo/ als
si
56
op de grond
par terre
57
rennend
en courant
58
vooral
surtout
59
vertrekken
partir
60
daar
là
61
sinds
depuis
62
lang (lange tijd)
longtemps
63
honger hebben
avoir faim
64
ongeduldig (m)
impatient
65
ongeduldig (f)
impatiente
66
het/een horloge
la/une montre
67
onderbreken
interrompre
68
onmiddelijk
tout de suite
69
nooit
ne.....jamais
70
buitenkant
extérieur
71
binnenkant
intérieur
72
helemaal niet
pas du tout
73
de/een prullebak
la/une poubelle
74
een bril
des lunettes
75
de zon
le soleil
76
de/een sportzaal
le/un gymnase
77
het/een uur, het tijdstip
l'/une heure
78
half (m)
demi
79
half (f)
demie
80
aantrekken, neerzetten
mettre
81
ik heb aangetrokken/ neergezet
j'ai mis
82
tijdens
pendant
83
de/een beurt
le/un tour
84
de/een wedstrijd
le/un concours
85
de/ een hobby
le/un passe-temps
86
het verlangen
l'envie
87
bewegen
bouger
88
klappen
applaudir
89
zich vermaken
s'amuser
90
de/een arm
le/un bras
91
links
gauche
92
rechts
droite
93
beter
mieux
94
de/een winnaar
le/un gagnant
95
de/een winnares
la/une gagnante
96
het toneel, de/een scene
la/une scène
97
de/een vinger
le/un doigt
98
de trofee
le/un trophée
99
naar beneden gaan
descendre
100
gefeliciteerd
félicitations
101
super
super
102
verrast (m)
supris
103
verrast (f)
surprise
104
achteruitgaan
reculer
105
de/een vuistslag
le/un coup de poing
106
de/een beweging
le/un mouvement
107
snel
rapide
108
uiteindelijk
finalement