stijlfiguren Flashcards
(21 cards)
1
Q
eufemisme
A
verzachting
2
Q
understatement
A
minder ernstig maken
3
Q
litotes
A
tegendeel ontkennen
4
Q
ironie
A
spot
5
Q
hyperbool
A
overdrijving
6
Q
prolepsis
A
vooropplaatsing
7
Q
anticipatie
A
woord aanduiden met verwijswoord
8
Q
repetitio
A
herhaling
9
Q
anafoor
A
begin meerdere zinnen met dezelfde woorden
10
Q
tautologie
A
herhaling met een synoniem
11
Q
pleonasme
A
eigenschap van een woord extra benadrukt
12
Q
enumeratie
A
lange opsomming (meer dan 3)
13
Q
drieslag
A
opsomming van 3
14
Q
climax
A
elementen van opsomming nemen toe
15
Q
anti-climax
A
elementen van opsomming worden negatiever
16
Q
antithese
A
combinatie van tegenovergestelde
17
Q
chiasme
A
kruisstelling
18
Q
paradox
A
tegenstelling
19
Q
oxymoron
A
combinatie tegengestelde begrippen
20
Q
rethoriek
A
antwoord al bekend
21
Q
allusie
A
verwijzing naar ander phenomeen