Tentamen Flashcards

(38 cards)

1
Q

Primaire groepen

A

Gekenmerkt door persoonlijke en intieme relaties in directe contactsituaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Secundaire groepen

A

Gekenmerkt door vooral koele, onpersoonlijke, rationele en formele relaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem 4 kenmerken van een groep.

A
  1. Gezamenlijk doel: De leden delen een of enkele motieven of doelen die richting geven aan de groep.
  2. Normen: De leden ontwikkelen een reeks van normen die grenzen aangeeft ten aanzien van de relaties tussen de groepsleden en ten aanzien van de groepsactiviteit.
  3. Rollen: Bij langer durende interactie kristalliseert zich een reeks rollen uit en gaat de nieuwe groep zich onderscheiden van andere groepen.
  4. Een netwerk van interpersoonlijke attracties: Er ontstaat een netwerk van interpersoonlijke attracties op basis van sympathieën en antipathieën voor elkaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Primaire groepen

A

Worden gekenmerkt door persoonlijke, intieme relaties in directe contactsituaties en door spontaan gedrag. De sociale afstand tussen groepsleden is erg klein, het gebruik van ‘jij’, ‘jouw’. (gezin of een groep vrienden);

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Secundaire groepen

A

De relaties zijn koel, onpersoonlijk, rationeel en formeel. De sociale afstand is erg groot, het gebruik van ‘u’ en ‘uw’. Met de groepsleden van een secundaire groep hebben we door status bepaalde relaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Psychegroup

A

Er is een psychologische participatie. De affectieve bindingen overheersen, vaak van persoonlijke aard;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sociogroup

A

Je bent alleen in naam (alleen nominaal) lid. De zakelijke en maatschappelijke relaties overheersen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Informele groep

A

Als doel, rollen en normen vaag en impliciet blijven. Ze ontstaan spontaan vanuit gemeenschappelijke belangstellingen en ze worden in stand gehouden door interpersoonlijke attractie. Informele groepen zijn autonoom: ze kunnen hun eigen activiteiten bepalen en zijn vrij van organisatorische beperkingen (vriendengroepen);

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Formele groep

A

Is in hoge mate georganiseerd door hun werk-of taakorganisatie. De groepsstructuur ligt ingebed in het grotere geheel van de organisatie en ook de doelen en de procedures worden hier beheerst door factoren die buiten de directe controle van de groep liggen. Zulke groepen zijn dus niet autonoom en in het lidmaatschap spelen veel onvrijwillige factoren mee (werk-en taakgroepen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Lidmaatschapsgroep

A

Een groep waartoe je formeel behoort, meestal alleen nominaal (in naam). Je wordt dus nominaal lid van een groep door simpelweg je eigen naam te laten toevoegen aan de lijst van groepsleden of door simpelweg fysiek aanwezig te zijn op bijeenkomsten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Referentiegroep

A

de groep waarin het individu echt als persoon participeert, zoals blijkt uit zijn betrokkenheid bij het groepsdoel, het innemen van een bepaalde plaats binnen de groepsstructuur en het naleven van de groepsnormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Functies van referentiegroepen

A

Vergelijkingsfunctie: om zijn eigen gedrag te evalueren vergelijkt iemand zichzelf met de andere groepsleden van zijn referentiegroep.
Normatieve functie: het individu wordt geëvalueerd door de groep en hij krijgt waardering of afwijzing, afhankelijk van zijn conformiteit aan de groepsnormen. Dit proces veronderstelt dat de persoon waarde toekent aan zijn groepslidmaatschap of dat hij tot die groep wenst te behoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ingroup

A

de wij-groep. Het omvat onszelf en iedereen die we verder met ‘wij’ willen aanduiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Outgroup

A

de zij-groep. Het bestaat uit alle anderen, dat wil zeggen uit iedereen die we van dit ‘wij’ willen uitsluiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Methodieken voor groepen waarin het hoofd centraal staat:

A
  • Mondelinge informatieoverdracht (voordracht, lezing, gastspreker)
  • Groepsgesprek ter verwerking van de informatie
  • Discussie
  • Leergesprek
  • Vragenronde
  • Gesprekken in subgroepen aan de hand van richtvragen en deze gesprekken plenair terugkoppelen
  • Schriftelijke informatieoverdracht (folders, voorlichtingsmateriaal, artikelen)
  • Ondersteunende tentoonstelling
  • Foto’s, videoband, film, al dan niet met discussievragen
  • Vragenlijst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Methodieken voor groepen waarin het hart centraal staat:

A
  • Groepswerkmethodieken
  • Kennismakingsvormen
  • Een rondje in de groep waarbij ieder een eigen ervaring vertelt met betrekking tot het thema van de bijeenkomst (uitwisseling van ervaringen)
  • Kringgesprek over wat de deelnemers bezighoudt
  • Onderwijsleergesprek(aan de hand van een thema of vragen die de groepsbegeleider aan de groep voorlegt)
  • Eigen inbreng van deelnemers (eigen vragen, eigen ervaringen, eigen probleemsituaties)
  • Brainstorm in de groep
  • Werken in subgroepen rond een specifieke vraag en de ervaringen in subgroepen plenair terugkoppelen
  • Interviews met elkaar of verdiepingsgesprekken in tweetallen
  • Werken met verhalen, met verbeelding, met foto’s, met metaforen-Werken met opdrachten
  • Gezamenlijke activiteiten buiten de groepsbijeenkomsten
17
Q

Methodieken voor groepen waarin de handen centraal staan:

A
  • Kennismakingsvormen
  • Demonstratie (voordoen ‘zoals het moet’)
  • Oefensituaties, zoals rollenspellen
  • Simulaties
  • Gestructureerde oefeningen
  • Inbreng van eigen probleemsituaties
  • Incidentmethode
  • Spelvormen
  • Huiswerkopdrachten
  • Groepsgesprek-Vragenlijsten
18
Q

Het taakniveau is nader opgedeeld in 2 niveaus:

A

Het inhoudsniveau:
Betreft alle gedrag waarmee de groep werkt aan de doelstelling en de taak, dus naar wat er in de groep gebeurt.
Het procedureniveau:
Verwijst naar hoe de groep aan de taak werkt, zoals de gevolgde werkwijzen en procedures ter concretisering van de doelstelling.

19
Q

Het sociaal-emotioneel niveau is nader opgesplitst in:

A

Het interactieniveau:
Verwijst naar het groepsproces en dus naar wat er tussen de groepsleden gebeurt.
Het bestaansniveau:
Verwijst naar het individuele proces en naar wat er binnen de afzonderlijke groepsleden gebeurt.

20
Q

Contextniveau

A

Invloeden vanuit de omgeving, dus invloeden buiten de groep.

21
Q

Volgens de Systeem-en communicatietheorie zijn deze 2 niveaus gelijktijdig aanwezig.

A

Het inhoudsniveau:
betreft de informatie, de inhoud, het bericht.

Het betrekkingsniveau:
hier wordt aangegeven hoe de inhoud moet worden opgevat door degene voor wie die bestemd is, (bijv. als neutrale mededeling, als een vraag, als een bevel, als een grapje, enz.). Op het betrekkingsniveau geeft de zender dus tegelijk aan hoe hij zijn relatie tot de ontvanger definieert: hoe hij zichzelf ziet in relatie tot de ander (bijv. ik zie jou als iemand die ik bevelen kan geven, of als iemand dieik in vertrouwen kan nemen). We geven deze relatiewens echter zelden met evenzoveel woorden aan.

22
Q

De leider of begeleider van de groep heeft op het inhoudsniveau vooral de taak om de groepsactiviteiten of de groepsdiscussie zo goed mogelijk te leiden en samen te vatten. Dit kan hij doen door een of meer van de volgende interventies:

A
Luisteren en samenvatten
Informatie geven of opvragen
Meningen geven of opvragen
Voorstellen doen of opvragen
Deskundigheid tonen
Aansluiten
23
Q

Een goede voorbereiding op …. niveau kan veel storingen voorkomen.

A

Procedureniveau

24
Q

Op het bestaansniveau spelen alle interventies die het individuele proces van het groepslid bevorderen en die zijn motivatie versterken, zoals:

A
Acceptatie
Feedback en confrontatie
Persoonsgerichte interventies
Openheid
Experimenteerzin
Voorbeeldfunctie
25
Hoe is het bestaansniveau aanwezig in taakgerichte groepen.
- De eigen identiteit kan terugslaan op de rol als vertegenwoordiger, maar ook op de persoon zelf: bij het starten van een werkgroep, zijn er vaak vragen over welke instellingen, organisaties of groeperingen vertegenwoordigd moeten zijn en door wie. - Er speelt erkenning op het gebied van lidmaatschap: ben ik als vertegenwoordiger van mijn instelling/organisatie/groepering/discipline gewenst? Wat is de opdracht en hoe verhoudt mijn aanwezigheid zich daarnaar? Ben ik als persoon gewenst? - Later ontstaan er vragen over de erkenning voor de eigen bijdrage: hoe waarderen de anderen mijn inbreng als vertegenwoordiger? Op welke aspecten ben ik als lid van de werkgroep invloed uitoefenen? Voor welke taken acht men mij competent? Waar ligt mijn beslissingsbevoegdheid? - Erkenning voor wie je bent: waardering, sympathie, genegenheid voor de eigen persoon en de rol als vertegenwoordiger. Ook spelen voor de leden op de achtergrond persoonlijke thema’s mee: waardoor blijf ik tevreden, enthousiast? - Belangrijk is ook welk beeld je als groepslid hebt over jezelf en het vertegenwoordiger-zijn. De verschillende referentiegroepen kunnen bij dit zelfbeeld een belangrijke rol gaan spelen.
26
Om meer zicht te krijgen op wat er eigenlijk speelt in een groep die niet lekker loopt kun je de volgende vragen stellen met betrekking tot het inhoudsniveau.
- Zijn de doelen duidelijk voor mij als begeleider? Voor de groepsleden? - Zijn de doelen voldoende geoperationaliseerd? Hoe ‘smart’ zijn ze?- Als er onduidelijkheden zijn met betrekking tot de doelen, zijn die onduidelijkheden dan uitgesproken? - Is er verschil in verwachtingen over de inhoud? - Is er onduidelijkheid over het gewenste eindresultaat?
27
Om meer zicht te krijgen op wat er eigenlijk speelt in een groep die niet lekker loopt kun je de volgende vragen stellen met betrekking tot het procedureniveau.
- Zijn de regels en de procedures duidelijk voor iedereen? - Zijn sommige regels of procedures aan herziening toe?-Is er een duidelijke taakverdeling, of is die te strak, te zwak? - Is er voldoende ruimte voor zelfsturing, of is die ruimte te gering, te ruim? - Worden de opdrachten/de werklast eerlijk verdeeld? - Is er voldoende tijd voor de taak, of is die tijd te krap?- Staan er te veel punten op de agenda? - Zijn er problemen met de besluitvorming? - Wat betreft vergaderingen of werkoverleg: komen we wel genoeg bij elkaar (frequentie)?-Zijn de voorbereidingen voor de vergaderingen/werkoverleggen adequaat? - Zijn de verantwoordelijkheden duidelijk? - Zijn de gevolgen van genomen besluiten duidelijk? - Hoe staat het met de rol van de voorzitter/(team)leider?
28
Om meer zicht te krijgen op wat er eigenlijk speelt in een groep die niet lekker loopt kun je de volgende vragen stellen met betrekking tot het interactieniveau.
- Wat valt er te zeggen over het groepsklimaat? - Wil iemand veel overwicht hebben? - Wat speelt er tussen de mensen? - Spelen en bepaalde normen? - Is er subgroepsvorming? - Worden bepaalde zaken niet uitgesproken? - Ontwikkelt de groep zich nog wel? Of staat ze stil in haar ontwikkeling?
29
Om meer zicht te krijgen op wat er eigenlijk speelt in een groep die niet lekker loopt kun je de volgende vragen stellen met betrekking tot het bestaansniveau.
- Kan er individuele thematiek spelen bij een of enkele groepsleden? - Speelt er iets van erkenning, gebrek aan erkenning of strijd om erkenning? - Zoekt iemand ergens erkenning voor, maar krijgt die hij niet?
30
Om meer zicht te krijgen op wat er eigenlijk speelt in een groep die niet lekker loopt kun je de volgende vragen stellen met betrekking tot het contextniveau.
- Vanuit welke belangen neemt ieder deel? - Zijn er verborgen agenda’s vanuit verschillende posities van groepsleden in de organisatie? - Is er invloed vanuit de omgeving (bijv. overbelasting van de mensen door fusieprocessen of grote werkdruk vanuit de organisatie)?
31
5 fasen van groepsontwikkeling volgens Tuckmann.
1. Forming (vorm): de fase van oriëntatie op de taak en van afhankelijkheid en elkaar uitproberen. 2. Storming (storm): de fase van conflicten binnen de groep. 3. Norming (norm): de fase van ontwikkeling van groepsnormen. 4. Performing (prestatie): de fase van transformatie van losse individuen tot teamspelers met een grote betrokkenheid op elkaar. 5. Adjourning (afscheid): de fase van elkaar loslaten en ontbinding van de groep.Tijdsperspectief is vooral toekomstgericht.
32
Fase van groepsontwikkeling.
1. Voorfase 2. Oriëntatiefase 3. Invloedsfase 4. Affectiefase 5. Fase van de autonome groep 6. Afsluitingsfase
33
Welke zaken spelen een rol tijdens de voorfase.
1.Doelgroep:Algemene beschrijving van de doelgroep, wie is de doelgroep, wat wordt de groepsgrootte (groepsformatie), leeftijdsgroep van de deelnemers. 2.Doelstelling van de groep: o Doelen vanuit de organisatie, doelen vanuit de begeleider, doelen vanuit de deelnemers. o Doelen concreet benoemen in termen van waarneembaar gewenst gedrag. 3.Type groep: Cognitief georiënteerd of belevings-en ervaringsgeoriënteerd of gedrags-en vaardigheidsgeoriënteerd (dus gericht op hoofd, hart of handen). 4.Vormaspecten: Aantal bijeenkomsten, frequentie, duur van de bijeenkomsten, plaats, open of gesloten groep (kunnen er nieuwe leden bij komen). 5.Programma: o Inhoud programma: welke onderwerpen en aspecten moeten in het programma aan de orde komen? o Werkvormen (bijv. groepsdiscussie, rollenspel, flap-overoefening, stellingen-discussie). o Hulpmiddelen (dvd-camera, geluidsapparatuur, flap-over, stiften, enz.). 6.Begeleiders: o Waarin dienen de begeleiders deskundig te zijn? o Welke achtergrond moeten de begeleiders hebben? o Eén of twee begeleiders? Man-vrouwverhouding in relatie tot doel en doelgroep (is het wel of niet van belang om daar rekening mee te houden?). o Tijdsinvestering (hoeveel tijd vraagt de uitvoering en de voorbereiding van de begeleiders?).
34
Wat speelt er bij de start van groepen? (Oriëntatiefase)
1. Onzekerheid naar de andere mensen in de groep: vaak wordt aan deze onzekerheid voorlopig tegemoetgekomen door een voorstelronde. 2. Onzekerheid naar de taak, de doelstelling en de werkwijze: vaak wordt aan deze onzekerheid tegemoetgekomen door ieders verwachtingen te peilen en door het bekendmaken van een programmaof een agenda waarmee een voorlopige taakstructuur geboden wordt. 3. Een gevoel van onveiligheid. 4. Een fase van oriëntatie. 5. Signalen van afhankelijkheid en hulpeloosheid. 6. Inclusievragen. 7. Parallelfase: Levine noemt deze fase de fase van de parallelle relaties: hiermee bedoelt hij dat ieder nog voor zich en naast elkaar bezig is en zich daarbij wel op de leider richt, maar nog geen boodschap aan elkaar heeft.
35
Wat staat centraal tijdens de invloedsfase?
De groep vervangt de opgelegde leiderschapsstructuur door een passende eigen invloedsverdeling. De groep regelt haar eigen antwoorde op vragen rondom macht en invloed. We spreken dan ook wel van de machtsfase. Wanneer de machtsfase vermeden, ontkend of verwaarloosd wordt, kan de groepsontwikkeling sterk vertraagd raken.
36
Wat staat centraal tijdens de affectiefase?
Er spelen vragen rond de persoonlijke betrokkenheid van ieder groepslid en vragen over afstand en nabijheid. De groep creëert op die vragen haar eigen antwoorden. Dit neemt de vorm aan van de totstandkoming van een relatiepatroon, waarin de onderlinge verhoudingen geregeld zijn.
37
Wat staat centraal tijdens de fase van de autonome groep?
Wanneer de groep deze beide fasen rond invloed en affectie goed doorgekomen is en ze haar eigen taakstructuur, haar eigen invloedsverdeling en haar eigen relatiepatroon ontwikkeld heeft. In deze fase komt een open groepsklimaat tot stand, waarin ieder het gevoel heeft dat hij ‘zichzelf kan zijn’. In de autonome groep gaat het om het accepteren van zichzelf in relatie tot de anderen.
38
Noem de 2 aspecten van de afsluitingsfase:
1. Een taakgericht aspect: afsluiting: Markeert formeel het einde van de groep. Het is gebruikelijk dat daar een gezamenlijke evaluatie aan voorafgaat waarbij datgene wat gerealiseerd is, wordt vergeleken met de doelstellingen en plannen uit de beginfase. Voor zo’n groepsgerichte evaluatie kun je vragenlijsten gebruiken. Daarnaast vindt bij cursussen en opleidingen ook een individuele evaluatie plaats in de vorm van een beoordeling van de behaalde resultaten. 2. Een sociaal-emotioneel aspect: afscheid: Het is van belang om in de afsluitingsfase ook aandacht te besteden aan afscheid nemen van elkaar, d.w.z. tijd te nemen om stil te staan bij wat de groepsleden persoonlijk en sociaal-emotioneel voor elkaar betekenden (feedbackronde, iets in symboolvorm meegeven voor de verdere reis, een groepsgesprek over afscheid, een elfwoordengedicht schrijven, samen een afscheidsritueel ontwerpen).