Tentamen Flashcards
(38 cards)
Primaire groepen
Gekenmerkt door persoonlijke en intieme relaties in directe contactsituaties.
Secundaire groepen
Gekenmerkt door vooral koele, onpersoonlijke, rationele en formele relaties.
Noem 4 kenmerken van een groep.
- Gezamenlijk doel: De leden delen een of enkele motieven of doelen die richting geven aan de groep.
- Normen: De leden ontwikkelen een reeks van normen die grenzen aangeeft ten aanzien van de relaties tussen de groepsleden en ten aanzien van de groepsactiviteit.
- Rollen: Bij langer durende interactie kristalliseert zich een reeks rollen uit en gaat de nieuwe groep zich onderscheiden van andere groepen.
- Een netwerk van interpersoonlijke attracties: Er ontstaat een netwerk van interpersoonlijke attracties op basis van sympathieën en antipathieën voor elkaar
Primaire groepen
Worden gekenmerkt door persoonlijke, intieme relaties in directe contactsituaties en door spontaan gedrag. De sociale afstand tussen groepsleden is erg klein, het gebruik van ‘jij’, ‘jouw’. (gezin of een groep vrienden);
Secundaire groepen
De relaties zijn koel, onpersoonlijk, rationeel en formeel. De sociale afstand is erg groot, het gebruik van ‘u’ en ‘uw’. Met de groepsleden van een secundaire groep hebben we door status bepaalde relaties.
Psychegroup
Er is een psychologische participatie. De affectieve bindingen overheersen, vaak van persoonlijke aard;
Sociogroup
Je bent alleen in naam (alleen nominaal) lid. De zakelijke en maatschappelijke relaties overheersen.
Informele groep
Als doel, rollen en normen vaag en impliciet blijven. Ze ontstaan spontaan vanuit gemeenschappelijke belangstellingen en ze worden in stand gehouden door interpersoonlijke attractie. Informele groepen zijn autonoom: ze kunnen hun eigen activiteiten bepalen en zijn vrij van organisatorische beperkingen (vriendengroepen);
Formele groep
Is in hoge mate georganiseerd door hun werk-of taakorganisatie. De groepsstructuur ligt ingebed in het grotere geheel van de organisatie en ook de doelen en de procedures worden hier beheerst door factoren die buiten de directe controle van de groep liggen. Zulke groepen zijn dus niet autonoom en in het lidmaatschap spelen veel onvrijwillige factoren mee (werk-en taakgroepen).
Lidmaatschapsgroep
Een groep waartoe je formeel behoort, meestal alleen nominaal (in naam). Je wordt dus nominaal lid van een groep door simpelweg je eigen naam te laten toevoegen aan de lijst van groepsleden of door simpelweg fysiek aanwezig te zijn op bijeenkomsten
Referentiegroep
de groep waarin het individu echt als persoon participeert, zoals blijkt uit zijn betrokkenheid bij het groepsdoel, het innemen van een bepaalde plaats binnen de groepsstructuur en het naleven van de groepsnormen.
Functies van referentiegroepen
Vergelijkingsfunctie: om zijn eigen gedrag te evalueren vergelijkt iemand zichzelf met de andere groepsleden van zijn referentiegroep.
Normatieve functie: het individu wordt geëvalueerd door de groep en hij krijgt waardering of afwijzing, afhankelijk van zijn conformiteit aan de groepsnormen. Dit proces veronderstelt dat de persoon waarde toekent aan zijn groepslidmaatschap of dat hij tot die groep wenst te behoren.
Ingroup
de wij-groep. Het omvat onszelf en iedereen die we verder met ‘wij’ willen aanduiden.
Outgroup
de zij-groep. Het bestaat uit alle anderen, dat wil zeggen uit iedereen die we van dit ‘wij’ willen uitsluiten.
Methodieken voor groepen waarin het hoofd centraal staat:
- Mondelinge informatieoverdracht (voordracht, lezing, gastspreker)
- Groepsgesprek ter verwerking van de informatie
- Discussie
- Leergesprek
- Vragenronde
- Gesprekken in subgroepen aan de hand van richtvragen en deze gesprekken plenair terugkoppelen
- Schriftelijke informatieoverdracht (folders, voorlichtingsmateriaal, artikelen)
- Ondersteunende tentoonstelling
- Foto’s, videoband, film, al dan niet met discussievragen
- Vragenlijst
Methodieken voor groepen waarin het hart centraal staat:
- Groepswerkmethodieken
- Kennismakingsvormen
- Een rondje in de groep waarbij ieder een eigen ervaring vertelt met betrekking tot het thema van de bijeenkomst (uitwisseling van ervaringen)
- Kringgesprek over wat de deelnemers bezighoudt
- Onderwijsleergesprek(aan de hand van een thema of vragen die de groepsbegeleider aan de groep voorlegt)
- Eigen inbreng van deelnemers (eigen vragen, eigen ervaringen, eigen probleemsituaties)
- Brainstorm in de groep
- Werken in subgroepen rond een specifieke vraag en de ervaringen in subgroepen plenair terugkoppelen
- Interviews met elkaar of verdiepingsgesprekken in tweetallen
- Werken met verhalen, met verbeelding, met foto’s, met metaforen-Werken met opdrachten
- Gezamenlijke activiteiten buiten de groepsbijeenkomsten
Methodieken voor groepen waarin de handen centraal staan:
- Kennismakingsvormen
- Demonstratie (voordoen ‘zoals het moet’)
- Oefensituaties, zoals rollenspellen
- Simulaties
- Gestructureerde oefeningen
- Inbreng van eigen probleemsituaties
- Incidentmethode
- Spelvormen
- Huiswerkopdrachten
- Groepsgesprek-Vragenlijsten
Het taakniveau is nader opgedeeld in 2 niveaus:
Het inhoudsniveau:
Betreft alle gedrag waarmee de groep werkt aan de doelstelling en de taak, dus naar wat er in de groep gebeurt.
Het procedureniveau:
Verwijst naar hoe de groep aan de taak werkt, zoals de gevolgde werkwijzen en procedures ter concretisering van de doelstelling.
Het sociaal-emotioneel niveau is nader opgesplitst in:
Het interactieniveau:
Verwijst naar het groepsproces en dus naar wat er tussen de groepsleden gebeurt.
Het bestaansniveau:
Verwijst naar het individuele proces en naar wat er binnen de afzonderlijke groepsleden gebeurt.
Contextniveau
Invloeden vanuit de omgeving, dus invloeden buiten de groep.
Volgens de Systeem-en communicatietheorie zijn deze 2 niveaus gelijktijdig aanwezig.
Het inhoudsniveau:
betreft de informatie, de inhoud, het bericht.
Het betrekkingsniveau:
hier wordt aangegeven hoe de inhoud moet worden opgevat door degene voor wie die bestemd is, (bijv. als neutrale mededeling, als een vraag, als een bevel, als een grapje, enz.). Op het betrekkingsniveau geeft de zender dus tegelijk aan hoe hij zijn relatie tot de ontvanger definieert: hoe hij zichzelf ziet in relatie tot de ander (bijv. ik zie jou als iemand die ik bevelen kan geven, of als iemand dieik in vertrouwen kan nemen). We geven deze relatiewens echter zelden met evenzoveel woorden aan.
De leider of begeleider van de groep heeft op het inhoudsniveau vooral de taak om de groepsactiviteiten of de groepsdiscussie zo goed mogelijk te leiden en samen te vatten. Dit kan hij doen door een of meer van de volgende interventies:
Luisteren en samenvatten Informatie geven of opvragen Meningen geven of opvragen Voorstellen doen of opvragen Deskundigheid tonen Aansluiten
Een goede voorbereiding op …. niveau kan veel storingen voorkomen.
Procedureniveau
Op het bestaansniveau spelen alle interventies die het individuele proces van het groepslid bevorderen en die zijn motivatie versterken, zoals:
Acceptatie Feedback en confrontatie Persoonsgerichte interventies Openheid Experimenteerzin Voorbeeldfunctie